Tot de eerste Wereldoorlog

Ook over de eerste onderwijsinstellingen te Sint-Juliaan kon weinig teruggevonden worden…

Een eerste vorm van onderwijs waren de catechismuslessen, die door de Paters Augustijnen werden gegeven in de 16de eeuw.
Van profane vakken was er zeker nog geen sprake.
Algemeen gezien startte men vanaf de 17de eeuw met volksonderwijs in de plattelandsparochies.

Oorspronkelijk werd dit onderwijs meestal door een koster verstrekt.
De lessen werden gewoonlijk in de winter gegeven omdat de leerlingen in de zomer afwezig bleven, er was toen nog geen leerplicht.
Op het programma stond het volgende: catechismus, kerkzang, kerkbezoek, lezen, schrijven, rekenen, Frans, Latijn en goede manieren.
Voor Sint-Juliaan vonden we voor die periode twee koster-schoolmeesters:
– Jan Carpentier (1680-1682)
– Andries Descamps (1687-1699)
Over deze laatste lezen we de volgende tekst uit 1693

“Een jaar pensioen aan mre Andries Descamps, met ghemeene resolutie van hooftman, pointers en notabelen deser prochie, mijn heren bailliu en schepenen van Cleven, hem toegheseyt ter causen van sijn neersticheyt tot instrueren van de jonckheyt 1 julij 1693, XLIII P.par.”

Andries Descamps gaf waarschijnlijk les in zijn eigen woning zoals het toendertijd meestal de gewoonte was.
Op de kaart en de registers met de pachtgebieden van Cleven (einde 17de eeuw) vinden we geen school aangeduid.
Wel werd bij perceel 498 de volgende omschrijving gegeven: “Andries Descamps schoolmeester… daer aen d’erfve alwaer sijn huys opstaat paelende aan de Brughestraet.”

Vanaf dan vernemen we niets meer over het onderwijs tot 19 oktober 1871, het jaar waarin men spreekt over het oprichten van scholen in Sint-Juliaan.
Waarschijnlijk zat men dus een tijdlang zonder school…

Hieronder een brief van de diocesane inspecteur Van Hove (vrij uit het Frans vertaald):

19.10.1871
Brief aan meneer pastoor van Langemark,
Ik heb rekenschap afgelegd tegenover Mgr de bisschop over de plannen van de stichting van de scholen waarover we gesproken hebben. S.G. deelt geheel uw kijk op de zaak. Hij draagt me op u te schrijven opdat u prompt en vol energie de hand aan het werk zou slaan.
Het is dus gehoord, mijnheer pastoor, dat op Sint-Juliaan een gemeenteschool voor jongens zal opgericht worden door de plaatselijke overheid, met hulp van de provincie en de staat.
Ondertussen zal E.H. Proost, in overleg met de geestelijkheid van Langemark, de beste middelen overwegen om met zo min mogelijk uitstel een meisjesschool op te richten, waarvoor men officiële aanneming zou vragen. Het begin zou zeer bescheiden kunnen zijn. Men zou zich kunnen tevreden stellen met het huren van een lokaal in afwachting dat er hulpbronnen komen om te kopen of te bouwen. Men zou zelfs gedurende enkele tijd tolereren dat de onderwijzer, als hij aan de gewenste voorwaarden voldoet, enkele meisjes in zijn school toelaat, om ze van daar over te plaatsen naar de zusterschool wanneer de catechismuslessen voor de Eerste Communie voor hen beginnen.
De hoofdzaak is echter de houten school.
Mgr. wenst dat dit werk doeltreffend werkt en dat het het werk van de geestelijkheid zou zijn. Ik heb kunnen constateren dat als de overheid ze moet zetten, men nog lang zal wachten voordat dat deel … van de parochie zal kunnen genieten van de weldaad van het onderwijs. Aan de andere kant heeft uw parochie rijkelijke hulpbronnen en de gemeenteraad vraagt niet liever dan ons te laten doen. Breng dus de zaken onmiddellijk aan de gang en vertrouw dit verdienstelijk en een beetje ondankbaar werk toe aan Mrs de vicarissen. Misschien dat de oprichting van de school hen zal imponeren. Ik vraag u, mijnheer pastoor, de bisschop in kennis te stellen van de maatregelen die u zult kunnen nemen voor de toekomstige uitvoering van uw prachtige plannen.
De diocesane inspecteur, /S/ Van Hove

In 1874 werd door de gemeente een gemengde lagere school opgericht.

1879 was het jaar van ‘de schoolstrijd’.

Op 1 juli van dat jaar voerde de liberale regering een nieuwe wet op het lager onderwijs in.
Eén van de maatregelen bestond erin dat godsdienst alleen buiten de normale lesuren mocht gegeven worden.
Dat gaf aanleiding tot grote emoties die ook in Sint-Juliaan voelbaar waren.

Op 4 september 1879 kreeg proost Heldenbergh een eerste brief van het bisdom in verband met de koster-schoolmeester Walckers die liberaal was.
In deze brief stond dat Walckers geen koster kon blijven en ook geen catechese-onderricht mocht geven daar hij les gaf aan een officiële school.
E.H. Heldenbergh kreeg de opdracht krachtig de hand te slaan aan de opbouw van een katholieke school.
Daarom moest hij een koster zoeken die ook in staat was te onderwijzen.
Voor het oprichten van deze school moest hij zoveel mogelijk zichzelf behelpen : “Help jezelf, de hemel zal je helpen”.

Op 22 oktober ontving E.H. Heldenbergh opnieuw een brief over deze zaak van de Vicaris-Generaal B. Vanhove.
Het bisdom had ondertussen vernomen dat Walckers toch catecheselessen bleef geven in zijn school, “zogezegd met toestemming van het bisdom”.
Volgend uittreksel uit de brief geeft het standpunt van de kerkelijke overheid weer (vertaald uit het Frans):

“Weet dus dat in geen enkele officiële school, op geen enkele manier catechese-onderricht mag gegeven worden, om het even door wie;
dat geen enkele priester een officiële school mag bezoeken die onderworpen is aan het regime van de wet van 1 juli 1879;
dat het geen enkele officiële onderwijzer toegelaten is het ambt van koster uit te oefenen.
Als uw onderwijzer een vrijstelling wenst te bekomen om in zijn school te blijven, dan weet hij wat hem te doen staat, gezien het onderhoud dat ik met hem gehad heb.
Zolang hij de positie niet in orde maakt door de gewenste vrijstelling te vragen en te krijgen, kan hij geen kwijtschelding krijgen voor het tribunaal van de penitentie
(nvdr.: hij mag niet meer biechten).
Mgr de bisschop drukt u op het hart het mogelijke en het onmogelijke te doen om op Sint-Juliaan een katholieke school op te richten, waarvan de onderwijzer tegelijk ook de functie van koster kan vervullen.”

Blijkbaar deed Walckers toch geen toegevingen want op 1 december ontving proost Heldenbergh een laatste brief, deze keer van de bisschop zelf.
Daarin kreeg hij opdracht een brief te sturen aan de Normaalschool van Torhout om een onderwijzer te vragen die ook in staat was de functie van koster waar te nemen.
Indien hij geen onderwijzer kreeg, mocht hij zelfs, in afwachting, een “filia monitrice” (nvdr.: een ongehuwde leke-onderwijzeres) aanduiden. Hij kreeg de opdracht krachtig op te treden: “A la guerre, comme á la guerre”.

Hoe het verder verliep, is niet meer zo duidelijk.
Waarschijnlijk behield Walckers nog slechts een vijftal leerlingen. Uiteindelijk ging hij met pensioen en ging in Ieper wonen (Calfaert).
Vanaf dan is er sprake van een zekere heer Sioen die de kostersfunctie vervulde.

Dat de school in 1884 gemengd was, kunnen we afleiden uit een brief van de jonge Burggraaf de Patin van Langemark, die toen nog te Leuven woonde.
Hij stelde voor om op Sint-Juliaan een speciale school voor meisjes en kleine kinderen op te richten, onder de directie van twee zusters van het klooster van Langemark.
Uit het antwoord van de bisschop blijkt dat deze school voor de inwoners erg welkom zou zijn, maar dat ze op dat moment nieuwe moeilijkheden zou veroorzaken (dat jaar waren er immers opnieuw politieke verkiezingen).
De bisschop verzocht de Burggraaf hierover niets te beslissen zolang hij niet bestendig te Langemark verbleef.
Dit plan werd niet uitgevoerd omdat de Burggraaf, toen hij wél al in Langemark woonde, op 26-jarige leeftijd stierf ten gevolge van malaria.
Hij was toen reeds één jaar katholiek provincieraadslid.

In 1899 werd de gemengde school overbevolkt en werd er door de Zusters Paulinen van Kortrijk een meisjesschool gesticht (zie verder).

Wat de jongensschool betreft, deze was “verre in ’t ronde gekend door de goede hoedanigheden der heeren onderwijzers”.
Ze telde twee overbevolkte klassen maar de gemeente gaf geen toelating om een derde klas op te richten.
Het enige wat toegestaan werd, was de vergroting van één van de klaslokalen.

De vooroorlogse onderwijzers waren:
Achiel Maes
Hoofdonderwijzer en tevens koster.
Gekend als een allerbeste onderwijzer, was streng maar rechtvaardig: “Wanneer je een draai om je oren kreeg, had je er eigenlijk al tien verdiend”.
Had vele eigendommen op Sint-Juliaan o.a. langs de Hazeweidestraat, de Brugseweg, de St.-Juliaanstraat.
Gaf zijn ontslag op 7 juli 1920.
Meester Maes had een dochter die intrad in het klooster van Sint-Juliaan onder de naam Zr. Marie-Jeanne.

Henri Herreman
Deze onderwijzer kreeg de bijnaam “Meester kloeffe” omdat zijn vader en broer klompenmakers waren op de parochie.
Dit was een strenge onderwijzer: “Hij sloeg altijd met de regel”.
Gaf zijn ontslag op 29 december 1920.

Maurice Ennaert
Hulponderwijzer.

Geen van deze onderwijzers kwam na de oorlog terug.

Aankomst van de Zusters en oprichting van de school

In 1899 was de gemengde lagere gemeenteschool overbevolkt.
De overste van de Zusters Paulinen uit Kortrijk kwam op verzoek van haar neef, Proost Sengier, samen met drie andere zusters naar de parochie om er een klooster en een school op te richten.

Aanvankelijk was er heel wat tegenkanting vanwege de burgerlijke en geestelijke overheid en het onderwijzend personeel.

Op 19 september 1899, om 17 u, kwamen de zusters op de parochie aan.
Twee dagen later werd de school geopend.
Voor 91 leerlingen waren er voorlopig drie klassen: één bewaarklas en twee lagere klassen voor meisjes.
In oktober werd de school nog uitgebreid met een bewaarklas voor jongens.

Bij de oprichting werd ook meteen een kantklosschool geopend.
Het eerste jaar werd daar les gegeven door een “wereldschen persoon”. Veel jonge meisjes en vrouwen leerden er het beroep aan en oefenden het uit om op die manier een (bijkomend) inkomen te hebben.

De school was gevestigd in een huis van de familie Lemahieu, op dezelfde lokatie waar na de oorlog het klooster en de school zou heropgebouwd worden.
Het wordt beschreven als een ruim gebouw met twee verdiepingen. Het werd aan de zusters verhuurd.
Reeds in 1902 kocht men voor 5 672 fr. het aanpalend huis (behorend aan de familie Vanbelle) om een meisjesweeshuis te beginnen.  Een dochter van die familie zou intreden in het klooster van Sint-Juliaan onder de naam Zr. Clémence.  Na de oorlog werd zij overste in Sint-Juliaan.

In 1903 breidde men de school met een tehuis voor behoeftige meisjes uit.
Op 11 maart 1903 kwam de algemene overste met de eerste drie weesmeisjes te Sint-Juliaan aan.
Beide stichtingen, de school en het weeshuis, kenden een voortdurende uitbreiding.

Mevrouw Lemahieu wenste in 1904 “haar zaken te regelen” en voor 14 277,83 frank werden het klooster en de school eigendom van de zusters.

In 1906 werd een slaapzaal bijgebouwd.

Op aandringen van het schooltoezicht werd in 1914 nog een lagere klas geopend. 
Maar in hetzelfde jaar brak de oorlog uit…

Op 20 oktober 1914 moesten de inwoners van Sint-Juliaan hun dorp in allerijl ver­laten.
Ook het klooster, de school en het weeshuis werden ontruimd.
Een deel van de ongeveer 50 wezen kon bij hun familie ondergebracht worden.
De 22 overige meisjes konden niet tijdig weggebracht worden en vluchtten samen met de zusters naar Sint-Jan-ter-Biezen (Watou).

De zeven zusters die de kinderen begeleidden waren: Zr Paula, Zr Godelieve, Zr Hilaire, Zr Clémence (dochter van de vroegere eigenaars van de woning waar het weesthuis was gevestigd), Zr Marie-Elisabeth, Zr Marie-Jeanne (de dochter van meester Maes) en Zr Marie­-Scholastique.
De groep verbleef ongeveer een half jaar in Watou, een tijd in het klooster en een tijdje bij enkele families van de parochie. Dit was slechts een voorlopige oplossing.

E.H. Camiel Delaere, pastoor van de Ieperse Sint-Pieters­parochie, ging in maart 1915 op zoek naar een beter vlucht­oord.
Op de 17de kreeg hij, door tussenkomst van de bur­gemeester van Wisques, een groot kasteel ter beschikking.  Deze gebouwen stonden sinds 1901 leeg: door de antiklerikale maatregelen van de Franse regering in die periode waren de Benedictijnermonniken moeten uitwijken naar Oosterhout in Nederland waar ze een nieuwe Sint-Paulusabdij stichtten.

Wisques was verder verwijderd van het fontgebied en dus vei­liger.
Er was echter één voorwaarde aan verbonden: de zusters moesten ook andere oorlogswezen en vluchtelingen­kinderen opnemen.

Het vluchtelingenhuis in Wisques werd op 26 maart 1915 geopend.

De verhuizing van Watou naar Wisques gebeurde in april.
Zr Clémence bleef bij de zusters in Sint-Jan-ter-Biezen, terwijl een zuster van dat klooster in haar plaats meeging.
E.H. Achiel Declercq, leraar aan het college van Ieper en broer van de overste van Sint-Jan-ter-Biezen ging mee als aalmoezenier.
Na enkele maanden waren er al 140 kinderen.
In oktober 1915 werd E.H. Declercq benoemd tot aalmoeze­nier van de scholen van de Koningin te Wulveringem.
E.H. Camiel Delaere nam zijn plaats in Wisques in.

Van E.H. Delaere wordt gezegd dat hij een vader was voor de zusters en de kinderen.
Bijna wekelijks begaf hij zich vanuit Ieper naar Wisques of Wizernes, waar hij een wees­huis voor jongens had opgericht, telkens met een wagen vol materieel en voedsel: “eene naaimachien der Lamothen, een waschmachien der Zwarte Zusters, stoven, boeken en meubels”.
Gedurende de hele oorlog was hij in de weer voor zijn wezen.
Hij ondernam ook alle mogelijke stappen om steun en financiële hulp los te krijgen van diverse organisaties: Comité Anglo­Belge, Aide Civile Belge, Friends Unit…

E.H. Delaere liet enkele oorlogsdagboeken na.
Daaruit enkele citaten die ons iets meer vertellen over het leven van de zusters en hun weeskinderen:

  • “13.09.1915.
    Het naamfeest van gravin Louise d’Ursel (bestuurster van het werk ‘Aide Civile Belge’); zoo goed voor onze kinderen, wordt plechtig gevierd.
  • 28.10.1915.
    Donderdag. Nog eens naar Wisques. Eindelijk zijn de papieren van E.H. Declercq in regel. Hij vertrekt naar de scholen van de Koningin te Wulveringhem. Ik blijf in zijn plaats. Dat stille leven komt zo vreemd voor: ’t waait en ’t regent.
    In ’t schuifelen van den wind meen ik het schuifelen der bommen te ontwaren. Hoe stichtend het gezang der kinderen, het antwoorden aan de gebeden der H. mis, de algemeene communie onder de mis. Een andere wereld !
  • 24.11.1915.
    Zondag. Kiezing van den raad der Congregatie
    die ik opgericht heb onder de oudste meisjes van ’t gesticht.
  • 18.12.1915.
    Zaterdag. Twee kleinen sterven aan broncho-pneumonie in de crèche.
    Een Fransche soldaat maakt de kistjes. De begraving heeft plaats te Hallines den 20en.
  • 25.12.1915.
    Kerstdag. 3 u. feest te Wisques. Prachtige kerstbomen.
  • 01.01.1916.
    Zaterdag. De sergeanten van de school houden eraan de kinderen eenen kerstboom aan te bieden : kostelijk speelgoed, nuttige voorwerpen en lekkernijen worden uitgedeeld.
  • 26.04.1916.
    Hare majesteit kwam onze gestichten bezoeken.
  • 01.06.1916.
    Veel officieren en soldaten komen aan in de abdij. Kolonel Legett laat toe dat de kinderen den overschot van het eten gaan afhalen.

    Op 30en mei begint dat werkje en onze trekpeerdjes komen af met kostelijken voorraad. Nog een koordje aan onze boog. Dec gratias.
  • 16.01.1917.
    Dinsdag. Onze goede Koningin brengt met prinses Marie-José en kolonel du Roy de Blicquy aan onze kinderen van Wisques prachtige nieuwjaarsgeschenken, smakelijk en nuttig”.

Vanaf 1919 moest E.H. Delaere al te dikwijls afwezig zijn voor de godsdienstige belangen van de streek van Ieper.
Hij zocht een vervanger en vond die in de persoon van E.H. De Grave, voormalige pastoor van Sint-Juliaan.
Deze nam gedurende tien maanden de taak van aalmoezenier waar.

E.H. Delaere voorzag dat de paters opnieuw hun intrek zouden willen nemen in hun klooster en huurde een gebouw te Sint-Andries, Brugge.
Op 20 juli 1919 bracht hij er Zr Paula met acht grote weesmeisjes heen.
Spoedig liet hij een groot gebouw optrekken waarin klassen, een werkzaal, een eetzaal, een washuis, een kapel een een slaapplaats ondergebracht waren.
De grote verhuizing van personeel, voorraad en inboedel gebeurde op 30 maart 1920. Elf lorries en ambulances van het Amerikaanse Rode Kruis zorgden voor de overbrenging.
Op die manier verdween het weeshuis definitief van zijn oorspronkelijke standplaats Sint-Juliaan…
Enkele dagen later, op 3 april 1920, namen de oorspronkelijke monniken vanuit Oosterhoud (Nl.) na bijna 20 jaar afwezigheid terug hun intrek in hun vroegere abdijgebouw in Wisques.


Onderstaande zusters van het klooster van Sint-Juliaan zouden niet meer naar het dorp terugkeren maar bleven verder zorgen voor ‘hun weesmeisjes’ in Sint-Andries Brugge (met bijna allemaal de gezamenlijke ‘carrière’: in Sint-Juliaan tot 20 oktober 1914, Wisques, Sint-Andries):

  • Zr. Godelieve (Marie Baert uit Poperinge): achtereenvolgens overste in Sint-Juliaan, Wisques en Sint-Andries (tot in 1953).
    Ligt daar centraal begraven op de begraafplaats van de zusters onder een kruis ‘Moeder Godelieve’
  • Zr. Hilaire (Marie Bodein): Gaf oorspronkelijk les in de ‘Spellewerkschool’ te Sint-Juliaan.  Deed vooral huishoudelijk werk in achtereenvolgens Sint-Juliaan, Wisques en Sint-Andries
  • Zr. Marie-Jeanne (Zoë Maes, geboren in Sint-Juliaan, dochter van Meester Maes van de jongensschool): Onderwijzeres in achtereenvolgens Sint-Juliaan, Wisques en Sint-Andries
  • Zr. Marie-Bernarde (Marie Defrancq): was niet werkzaam in Sint-Juliaan voor de oorlog, maar ging vanuit ’t Vogeltje Sint-Jan ter biezen mee naar Wisques in plaats van Zr. Clemence (Augusta Vanbelle)
  • Zr. Marie-Scholastique (Maria Vanhaverbeke): achtereenvolgens Sint-Juliaan, Wisques en Sint-Andries.

  • Zr Marie-Elisabeth (Bertha Verriest): verrichtte huishoudelijk werk in Sint-Juliaan en in Wisques maar vertrok daarna naar het hoofdklooster in Kortrijk waar ze in 1927 op 45-jarige leeftijd overleed.

 

Slechts twee ‘vooroorlogse’ zusters kwamen wél terug naar Sint-Juliaan:

  • Zr. Paula (Marie Beels): moet de ‘praktische’ zuster geweest zijn: ze deed vooral huishoudelijk werk in Sint-Juliaan en Wisques.
    Was ook een beetje ‘pionier’: zij deed de opstartvoorbereidingen van het weeshuis in Sint-Andries vanaf 20 juli 1919, samen met acht oudere weesmeisjes, in voorbereiding van de grote verhuis van de rest op 30 maart 1920.
    Op 12 oktober 1921 kwam ze terug naar haar oorspronkelijke ‘post’ Zr. Clemence vervoegen in de woestenij van Sint-Juliaan.
  • Zr. Clemence (Augusta Vanbelle): geboren in Sint-Juliaan, onderwijzeres in Sint-Juliaan, bleef in ’t Vogeltje tijdens de oorlog, om na de oorlog als overste op 1 oktober 1921 naar Sint-Juliaan terug te komen tot 1948.  In 1949 trok ze voor 10 jaar naar Sint-Andries.
    Ze overleed in het hoofdklooster in Kortrijk op 93-jarige leeftijd.




Hieronder enkele foto’s genomen door het Amerikaanse Red Cross.
De originelen zijn glasplaatnegatieven die in de archieven van het Amerikaanse Congres in Washington D.C. USA bewaard worden.
De foto’s werden genomen op de tuintrap in de kloostertuin voor de gevel van het kasteel.  Ruim een eeuw later is deze lokatie nagenoeg nog niets veranderd, enkel aan de rechterkant is er een nieuwe aanbouw bijgekomen.

 

Op de achterste rij de kloosterzusters van Sint-Juliaan. Vóór de zusters de oudste weesmeisjes waaronder de 22 meisjes die op 20 oktober 1914 uit Sint-Juliaan moesten vluchten omdat ze niet naar familie terug konden, aangevuld met andere vluchtelingenmeisjes uit de Westhoek. Centraal vóór hen: E.H. Camiel Delaere en iets minder opvallend ‘Moeder Godelieve’. Op de voorgrond de kinderen uit de ‘Crèche’ met hun kinderverzorgsters. Let ook op de statiefoto’s die worden vastgehouden van Koning Albert en Koningin Elisabeth. Bron: “Belgian Orphans’ Refuge of Wisques, Book B. [Between 1916 and 1919] Photograph. Retrieved from the Library of Congress”

 

Wellicht de laatste groepsfoto die in Wisques genomen werd. Het zijn deze meisjes die kort daarna verhuisd zijn naar het nieuwe weeshuis dat door E.H. Camiel Delaere in Sint-Andries Brugge werd opgericht en waar ook enkele zusters van Sint-Juliaan naar toe trokken. Een groot aantal meisjes die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Wisques verbleven, waren ondertussen al teruggekeerd naar hun familie in de Westhoek toen deze foto op 13 december 1919, ruim een jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog, genomen werd. Bron: “The good father Delaere of Ypres left who gathered this flock of War Orphans about him inand founded a Belgian Orphanage at Wisques in the Pas-de-Calais. The school is about to move to St. Andres les Bruges. Father Delaere writes that he has received invaluable aid from the American Red Cross is maintaining his orphanage and appeals to America’s generosity for its continuance in the name of these parentless children. [13 December date received] Photograph. Retrieved from the Library of Congress, <www.loc.gov/item/2017670841/>.”

 

Wisques, één eeuw later
Het na-oorlogs onderwijs

Sint-Juliaan was na de oorlog volledig verwoest.
Vanaf 1920 keerde de bevolking geleidelijk terug.
Zuster Clémence, geboren in Sint-Juliaan en die sinds 1 oktober 1908 in Sint-Juliaan stond, die in oktober 1914 meevluchtte naar Sint-Jan-ter-Biezen en er zeven jaar verbleef, was op 1 oktober 1921 op post om de school weer op dreef te helpen. Op 12 oktober kwam ook Zuster Paula terug.

Volgens het verslagboek van de Schepencolleges van Langemark, werd reeds op 13 januari van dat jaar een brief besproken, waarbij het schooltoezicht erop aandrong, zonder uitstel de wijkschool van Sint-Juliaan opnieuw in te richten. De nodige barakken zou men bij de regeringscommissaris aanvragen.
Pas in 1924 zouden de nieuwe gebouwen in gebruik genomen worden.

Op 10 februari 1922 werd het contract getekend voor de aanneming van de Vrije Lagere meisjesschool en Bewaarschool voor een periode van tien jaar.
Een ‘aangenomen school’ sloot met het gemeentebestuur een contract. De gemeente nam dan de wedden van het personeel voor haar rekening en ook de kosten voor onderhoud, verwarming en schoolgerief.
De gebouwen behoorden wel aan een privépersoon of een kloostercongregatie. De school aanvaardde dan controle en inspectie.

Het kloosterleven zelf verliep waarschijnlijk heel rustig. De gegevens in het kloosterarchief zijn eerder schaars. Slechts sporadisch vinden we een aantekening. Zo voor 1933 : “In Sint-Juliaan zijn er drie lagere klassen met moeder Clemence aan het hoofd van klooster en school, een zuster in de bewaarschool en een zuster ‘roert de pap’ “.
Sint-Juliaan heeft de Tweede Wereldoorlog heel wat kalmer doorgemaakt. Narigheden maakten de zusters toch wel mee. In het begin van de oorlog moesten ze hun klooster weer verlaten. Ze borgen alles wat ze konden in de kelder. De zusters zelf, vergezeld door E.H. Pastoor trokken met enkel een pak kleren naar Langemark.
Na enkele dagen mochten ze terugkeren. Huis en school waren bezet: ze mochten wel enkele kamers gebruiken. De voedselverdeling was op Sint-Juliaan een minder zwaar probleem dan in de stad. Toch hebben verscheidene zusters leuke herinneringen aan hun ‘strooptochten’ op zoek naar bloem, aardappelen, eieren of spek.
Een belevenis was de kerkwijding door mgr Lamiroy.
De relikwieén werden naar het klooster gebracht en ter verering uitgestald.
Bij de aanstelling van pastoor Vergracht hadden ook alle feestelijkheden plaats in het klooster. Terwijl de nieuwe pastoor de verbondenheid van de parochiegemeenschap met de zusters beklemtoonde, wisten deze laatsten al dat het einde van hun opdracht in zicht was, maar ze hielden het nog voor zich.
Na de oorlog groeide immers stilaan een tekort aan zusters. Daardoor was het hoofdklooster verplicht dit oudste bijhuis op te geven.
Toen de bevolking van Sint-Juliaan de jobstijding vernam, stelde deze alles in het werk om het vertrek van de zusters te beletten en trok ze zelfs naar het bisdom.

De laatste vijf zusters werkzaam in Sint-Juliaan waren: de keukenzuster Zr. Elisabeth, de kleuteronderwijzeres Zr. Cornelie, Zr. Euphrasie en de onderwijzeressen Zr. Veronique en Zr. Andrea.
De vijf zusters verlieten hun lief kloostertje met ‘hartezeer’.
De gebouwen werden op 5 juli 1951 verkocht aan de zusters van de Onbevlekte Ontvangenis van Marke, die de school overnamen.

Op 9 augustus 1951 namen de Zusters van O.L.Vrouw Onbevlekt van Marke hun intrek in het klooster van Sint-Juliaan.
Het waren :

  • Zr Marguerite-Marie (overste)
  • Zr Antonia
  • Zr Bernadette
  • Zr Rafaël

 

Een chronologisch overzicht:

  • 1951
    • Zr. Marguerite-Marie was schoolhoofd, gaf les aan de hoogste klas (5de en 6de leerjaar) en was verantwoordelijk voor de schoolkeuken.
    • Zr. Antonia gaf les aan de laagste klas (1ste t.e.m. 4de leerjaar) maar werd ziek en keerde na één jaar terug naar Marke waar ze overleed.
    • Zr. Bernadette was kleuteronderwijzeres voor de hele afdeling (37 kleuters in het begin)
    • Zr. Rafaël deed het huishoudelijk werk en startte met het klaarmaken van eten voor de schoolkinderen. Aanvankelijk bereidde ze voor 24 kinderen het middagmaal.
      Later, toen er 30 tot 35 kinderen op school aten, werd deze taak overgenomen door een gespecialiseerde firma.
  • 1952
    Juffrouw Angèle Vandecaveye uit Langemark verving Zr. Antonia in de laagste klas.
    Later werd Juffrouw A. Vandecaveye vervangen door Zr. Christophora.
  • 1957
    In dit jaar waren er tegen de 50 kleuters en werd de klas gesplitst.
    Zr. Marie-Thérèse kwam Zr. Bernadette in haar taak bijstaan.
  • 1958
    Zr. Rafaël vertrok naar Marke en werd voor een korte periode vervangen door Zr. Magdalena.
    Zr. Alberta kwam af en toe wat helpen met het huishoudelijk werk.
  • 1960
    Zr. Marie-Berchmans verving Zr. Marie-Thérèse in de kleuterklas. Ze werd echter ziek en overleed in januari 1962 te Marke.
  • 1961
    • Juffrouw Rosa Blomme verving Zr. Christophora die in Sint-Juliaan gestorven is.
    • Zr. Marie-Anselma verving Zr. Marguerite-Marie die overste werd in Marke. Ze nam tevens de taak van schoolhoofd waar.
    • Het 7e en 8e leerjaar viel weg.
    • Juffrouw Antoinette Claeys uit Ieper verving Zr. Marie-Berchmans in de kleuterklas.
    • Zr. Alberta werd overste ter vervanging van Zr. Marguerite-Marie.
    • Zr. Tarcisie verving de overste in de keuken.
  • 1962
    Zr. Marie-Thérèse kwam terug naar de kleuterafdeling in vervanging van juffrouw A. Claeys.
  • 1964
    Juffrouw Erna Vandamme verving Zr. Marie¬Thérèse in de kleuterafdeling.
  • 1965
    Juffrouw Erna Vandeputte gaf les aan de laagste kleuterklas.
    1969 — Zr. Bernadette kreeg opnieuw de hele kleuterafdeling voor haar rekening.
    — Juffrouw Diane Uyttenhove kwam Zr. [larie—Anselma vervangen (4-6e lj.)
    — Juffrouw Rosa Blomme werd schoolhoofd (1—.3e 15.)
    Ook naast het schoolleven waren de zusters heel actief. Enkele voorbeelden :
    — Zr. Anselma slaagde erin de bibliotheek door de provincie te laten erkennen.
    — In 1959 werd heel wat verbouwd
    Het dak van de gang werd vernieuwd
    Het sanitair werd vernieuwd
    Er werden in alle klassen nieuwe vensters aangebracht De nieuwe toneel— en turnzaal werd in hetzelfde jaar ingezegend.
    Er werd centrale verwarming gelegd in de school en in het klooster.
    — Er werden muzieklessen gegeven : notenleer, piano, fluit, gitaar.
    — De zusters zorgden voor de opsmuk van de kerk.
    — Ze organiseerden en verzorgden de processie.
    — Er werden fancy—fairs gehouden waarin de werken van de leerlingen tentoongesteld werden.
    150
    Na het schooljaar 1969-1970 werd afscheid genomen van Zr. Anselma, Zr. Bernadette en moeder Gudula.
    Na 71 jaar zat Sint—Juliaan opnieuw zonder kloostergemeen¬schap.