Tot de eerste Wereldoorlog

Ook over de eerste onderwijsinstellingen te Sint-Juliaan kon weinig teruggevonden worden…

Een eerste vorm van onderwijs waren de catechismuslessen, die door de Paters Augustijnen werden gegeven in de 16de eeuw.
Van profane vakken was er zeker nog geen sprake.
Algemeen gezien startte men vanaf de 17de eeuw met volksonderwijs in de plattelandsparochies.

Oorspronkelijk werd dit onderwijs meestal door een koster verstrekt.
De lessen werden gewoonlijk in de winter gegeven omdat de leerlingen in de zomer afwezig bleven, er was toen nog geen leerplicht.
Op het programma stond het volgende: catechismus, kerkzang, kerkbezoek, lezen, schrijven, rekenen, Frans, Latijn en goede manieren.
Voor Sint-Juliaan vonden we voor die periode twee koster-schoolmeesters:
– Jan Carpentier (1680-1682)
– Andries Descamps (1687-1699)
Over deze laatste lezen we de volgende tekst uit 1693

“Een jaar pensioen aan mre Andries Descamps, met ghemeene resolutie van hooftman, pointers en notabelen deser prochie, mijn heren bailliu en schepenen van Cleven, hem toegheseyt ter causen van sijn neersticheyt tot instrueren van de jonckheyt 1 julij 1693, XLIII P.par.”

Andries Descamps gaf waarschijnlijk les in zijn eigen woning zoals het toendertijd meestal de gewoonte was.
Op de kaart en de registers met de pachtgebieden van Cleven (einde 17de eeuw) vinden we geen school aangeduid.
Wel werd bij perceel 498 de volgende omschrijving gegeven: “Andries Descamps schoolmeester… daer aen d’erfve alwaer sijn huys opstaat paelende aan de Brughestraet.”

Vanaf dan vernemen we niets meer over het onderwijs tot 19 oktober 1871, het jaar waarin men spreekt over het oprichten van scholen in Sint-Juliaan.
Waarschijnlijk zat men dus een tijdlang zonder school…

Hieronder een brief van de diocesane inspecteur Van Hove (vrij uit het Frans vertaald):

19.10.1871
Brief aan meneer pastoor van Langemark,
Ik heb rekenschap afgelegd tegenover Mgr de bisschop over de plannen van de stichting van de scholen waarover we gesproken hebben. S.G. deelt geheel uw kijk op de zaak. Hij draagt me op u te schrijven opdat u prompt en vol energie de hand aan het werk zou slaan.
Het is dus gehoord, mijnheer pastoor, dat op Sint-Juliaan een gemeenteschool voor jongens zal opgericht worden door de plaatselijke overheid, met hulp van de provincie en de staat.
Ondertussen zal E.H. Proost, in overleg met de geestelijkheid van Langemark, de beste middelen overwegen om met zo min mogelijk uitstel een meisjesschool op te richten, waarvoor men officiële aanneming zou vragen. Het begin zou zeer bescheiden kunnen zijn. Men zou zich kunnen tevreden stellen met het huren van een lokaal in afwachting dat er hulpbronnen komen om te kopen of te bouwen. Men zou zelfs gedurende enkele tijd tolereren dat de onderwijzer, als hij aan de gewenste voorwaarden voldoet, enkele meisjes in zijn school toelaat, om ze van daar over te plaatsen naar de zusterschool wanneer de catechismuslessen voor de Eerste Communie voor hen beginnen.
De hoofdzaak is echter de houten school.
Mgr. wenst dat dit werk doeltreffend werkt en dat het het werk van de geestelijkheid zou zijn. Ik heb kunnen constateren dat als de overheid ze moet zetten, men nog lang zal wachten voordat dat deel … van de parochie zal kunnen genieten van de weldaad van het onderwijs. Aan de andere kant heeft uw parochie rijkelijke hulpbronnen en de gemeenteraad vraagt niet liever dan ons te laten doen. Breng dus de zaken onmiddellijk aan de gang en vertrouw dit verdienstelijk en een beetje ondankbaar werk toe aan Mrs de vicarissen. Misschien dat de oprichting van de school hen zal imponeren. Ik vraag u, mijnheer pastoor, de bisschop in kennis te stellen van de maatregelen die u zult kunnen nemen voor de toekomstige uitvoering van uw prachtige plannen.
De diocesane inspecteur, /S/ Van Hove

In 1874 werd door de gemeente een gemengde lagere school opgericht.

1879 was het jaar van ‘de schoolstrijd’.

Op 1 juli van dat jaar voerde de liberale regering een nieuwe wet op het lager onderwijs in.
Eén van de maatregelen bestond erin dat godsdienst alleen buiten de normale lesuren mocht gegeven worden.
Dat gaf aanleiding tot grote emoties die ook in Sint-Juliaan voelbaar waren.

Op 4 september 1879 kreeg proost Heldenbergh een eerste brief van het bisdom in verband met de koster-schoolmeester Walckers die liberaal was.
In deze brief stond dat Walckers geen koster kon blijven en ook geen catechese-onderricht mocht geven daar hij les gaf aan een officiële school.
E.H. Heldenbergh kreeg de opdracht krachtig de hand te slaan aan de opbouw van een katholieke school.
Daarom moest hij een koster zoeken die ook in staat was te onderwijzen.
Voor het oprichten van deze school moest hij zoveel mogelijk zichzelf behelpen : “Help jezelf, de hemel zal je helpen”.

Op 22 oktober ontving E.H. Heldenbergh opnieuw een brief over deze zaak van de Vicaris-Generaal B. Vanhove.
Het bisdom had ondertussen vernomen dat Walckers toch catecheselessen bleef geven in zijn school, “zogezegd met toestemming van het bisdom”.
Volgend uittreksel uit de brief geeft het standpunt van de kerkelijke overheid weer (vertaald uit het Frans):

“Weet dus dat in geen enkele officiële school, op geen enkele manier catechese-onderricht mag gegeven worden, om het even door wie;
dat geen enkele priester een officiële school mag bezoeken die onderworpen is aan het regime van de wet van 1 juli 1879;
dat het geen enkele officiële onderwijzer toegelaten is het ambt van koster uit te oefenen.
Als uw onderwijzer een vrijstelling wenst te bekomen om in zijn school te blijven, dan weet hij wat hem te doen staat, gezien het onderhoud dat ik met hem gehad heb.
Zolang hij de positie niet in orde maakt door de gewenste vrijstelling te vragen en te krijgen, kan hij geen kwijtschelding krijgen voor het tribunaal van de penitentie
(nvdr.: hij mag niet meer biechten).
Mgr de bisschop drukt u op het hart het mogelijke en het onmogelijke te doen om op Sint-Juliaan een katholieke school op te richten, waarvan de onderwijzer tegelijk ook de functie van koster kan vervullen.”

Blijkbaar deed Walckers toch geen toegevingen want op 1 december ontving proost Heldenbergh een laatste brief, deze keer van de bisschop zelf.
Daarin kreeg hij opdracht een brief te sturen aan de Normaalschool van Torhout om een onderwijzer te vragen die ook in staat was de functie van koster waar te nemen.
Indien hij geen onderwijzer kreeg, mocht hij zelfs, in afwachting, een “filia monitrice” (nvdr.: een ongehuwde leke-onderwijzeres) aanduiden. Hij kreeg de opdracht krachtig op te treden: “A la guerre, comme á la guerre”.

Hoe het verder verliep, is niet meer zo duidelijk.
Waarschijnlijk behield Walckers nog slechts een vijftal leerlingen. Uiteindelijk ging hij met pensioen en ging in Ieper wonen (Calfaert).
Vanaf dan is er sprake van een zekere heer Sioen die de kostersfunctie vervulde.

Dat de school in 1884 gemengd was, kunnen we afleiden uit een brief van de jonge Burggraaf de Patin van Langemark, die toen nog te Leuven woonde.
Hij stelde voor om op Sint-Juliaan een speciale school voor meisjes en kleine kinderen op te richten, onder de directie van twee zusters van het klooster van Langemark.
Uit het antwoord van de bisschop blijkt dat deze school voor de inwoners erg welkom zou zijn, maar dat ze op dat moment nieuwe moeilijkheden zou veroorzaken (dat jaar waren er immers opnieuw politieke verkiezingen).
De bisschop verzocht de Burggraaf hierover niets te beslissen zolang hij niet bestendig te Langemark verbleef.
Dit plan werd niet uitgevoerd omdat de Burggraaf, toen hij wél al in Langemark woonde, op 26-jarige leeftijd stierf ten gevolge van malaria.
Hij was toen reeds één jaar katholiek provincieraadslid.

In 1899 werd de gemengde school overbevolkt en werd er door de Zusters Paulinen van Kortrijk een meisjesschool gesticht (zie verder).

Wat de jongensschool betreft, deze was “verre in ’t ronde gekend door de goede hoedanigheden der heeren onderwijzers”.
Ze telde twee overbevolkte klassen maar de gemeente gaf geen toelating om een derde klas op te richten.
Het enige wat toegestaan werd, was de vergroting van één van de klaslokalen.

De vooroorlogse onderwijzers waren:
Achiel Maes
Hoofdonderwijzer en tevens koster.
Gekend als een allerbeste onderwijzer, was streng maar rechtvaardig: “Wanneer je een draai om je oren kreeg, had je er eigenlijk al tien verdiend”.
Had vele eigendommen op Sint-Juliaan o.a. langs de Hazeweidestraat, de Brugseweg, de St.-Juliaanstraat.
Gaf zijn ontslag op 7 juli 1920.
Meester Maes had een dochter die intrad in het klooster van Sint-Juliaan onder de naam Zr. Marie-Jeanne.

Henri Herreman
Deze onderwijzer kreeg de bijnaam “Meester kloeffe” omdat zijn vader en broer klompenmakers waren op de parochie.
Dit was een strenge onderwijzer: “Hij sloeg altijd met de regel”.
Gaf zijn ontslag op 29 december 1920.

Maurice Ennaert
Hulponderwijzer.

Geen van deze onderwijzers kwam na de oorlog terug.

Aankomst van de Zusters en oprichting van de school

In 1899 was de gemengde lagere gemeenteschool overbevolkt.
De overste van de Zusters Paulinen uit Kortrijk kwam op verzoek van haar neef, Proost Sengier, samen met drie andere zusters naar de parochie om er een klooster en een school op te richten.

Aanvankelijk was er heel wat tegenkanting vanwege de burgerlijke en geestelijke overheid en het onderwijzend personeel.

Op 19 september 1899, om 17 u, kwamen de zusters op de parochie aan.
Twee dagen later werd de school geopend.
Voor 91 leerlingen waren er voorlopig drie klassen: één bewaarklas en twee lagere klassen voor meisjes.
In oktober werd de school nog uitgebreid met een bewaarklas voor jongens.

Bij de oprichting werd ook meteen een kantklosschool geopend.
Het eerste jaar werd daar les gegeven door een “wereldschen persoon”. Veel jonge meisjes en vrouwen leerden er het beroep aan en oefenden het uit om op die manier een (bijkomend) inkomen te hebben.

De school was gevestigd in een huis van de familie Lemahieu, op dezelfde lokatie waar na de oorlog het klooster en de school zou heropgebouwd worden.
Het wordt beschreven als een ruim gebouw met twee verdiepingen. Het werd aan de zusters verhuurd.
Reeds in 1902 kocht men voor 5 672 fr. het aanpalend huis (behorend aan de familie Vanbelle) om een meisjesweeshuis te beginnen.  Een dochter van die familie zou intreden in het klooster van Sint-Juliaan onder de naam Zr. Clémence.  Na de oorlog werd zij overste in Sint-Juliaan.

In 1903 breidde men de school met een tehuis voor behoeftige meisjes uit.
Op 11 maart 1903 kwam de algemene overste met de eerste drie weesmeisjes te Sint-Juliaan aan.
Beide stichtingen, de school en het weeshuis, kenden een voortdurende uitbreiding.

Mevrouw Lemahieu wenste in 1904 “haar zaken te regelen” en voor 14 277,83 frank werden het klooster en de school eigendom van de zusters.

In 1906 werd een slaapzaal bijgebouwd.

Op aandringen van het schooltoezicht werd in 1914 nog een lagere klas geopend. 
Maar in hetzelfde jaar brak de oorlog uit…

Op 20 oktober 1914 moesten de inwoners van Sint-Juliaan hun dorp in allerijl ver­laten.
Ook het klooster, de school en het weeshuis werden ontruimd.
Een deel van de ongeveer 50 wezen kon bij hun familie ondergebracht worden.
De 22 overige meisjes konden niet tijdig weggebracht worden en vluchtten samen met de zusters naar Sint-Jan-ter-Biezen (Watou).

De zeven zusters die de kinderen begeleidden waren: Zr Paula, Zr Godelieve, Zr Hilaire, Zr Clémence (dochter van de vroegere eigenaars van de woning waar het weesthuis was gevestigd), Zr Marie-Elisabeth, Zr Marie-Jeanne (de dochter van meester Maes) en Zr Marie­-Scholastique.
De groep verbleef ongeveer een half jaar in Watou, een tijd in het klooster en een tijdje bij enkele families van de parochie. Dit was slechts een voorlopige oplossing.

E.H. Camiel Delaere, pastoor van de Ieperse Sint-Pieters­parochie, ging in maart 1915 op zoek naar een beter vlucht­oord.
Op de 17de kreeg hij, door tussenkomst van de bur­gemeester van Wisques, een groot kasteel (een oud Benedic­tijnerklooster) ter beschikking.
Dit was verder verwijderd van het bezet gebied en dus vei­liger.
Er was echter één voorwaarde aan verbonden: de zusters moesten ook andere oorlogswezen en vluchtelingen­kinderen opnemen.

Het vluchtelingenhuis in Wisques werd op 26 maart geopend.

De verhuizing van Watou naar Wisques gebeurde in april.
Zr Clémence bleef bij de zusters in Sint-Jan-ter-Biezen, terwijl een zuster van dat klooster in haar plaats meeging.
E.H. Achiel Declercq, leraar aan het college van Ieper en broer van de overste van Sint-Jan-ter-Biezen ging mee als aalmoezenier.
Na enkele maanden waren er al 140 kinderen.
In oktober 1915 werd E.H. Declercq benoemd tot aalmoeze­nier van de scholen van de Koningin te Wulveringem.
E.H. Camiel Delaere nam zijn plaats in Wisques in.

Van E.H. Delaere wordt gezegd dat hij een vader was voor de zusters en de kinderen.
Bijna wekelijks begaf hij zich vanuit Ieper naar Wisques of Wizernes, waar hij een wees­huis voor jongens had opgericht, telkens met een wagen vol materieel en voedsel: “eene naaimachien der Lamothen, een waschmachien der Zwarte Zusters, stoven, boeken en meubels”.
Gedurende de hele oorlog was hij in de weer voor zijn wezen.
Hij ondernam ook alle mogelijke stappen om steun en financiële hulp los te krijgen van diverse organisaties: Comité Anglo­Belge, Aide Civile Belge, Friends Unit…

E.H. Delaere liet enkele oorlogsdagboeken na.
Daaruit enkele citaten die ons iets meer vertellen over het leven van de zusters en hun weeskinderen:

  • “13.09.1915.
    Het naamfeest van gravin Louise d’Ursel (bestuurster van het werk ‘Aide Civile Belge’); zoo goed voor onze kinderen, wordt plechtig gevierd.
  • 28.10.1915.
    Donderdag. Nog eens naar Wisques. Eindelijk zijn de papieren van E.H. Declercq in regel. Hij vertrekt naar de scholen van de Koningin te Wulveringhem. Ik blijf in zijn plaats. Dat stille leven komt zo vreemd voor: ’t waait en ’t regent.
    In ’t schuifelen van den wind meen ik het schuifelen der bommen te ontwaren. Hoe stichtend het gezang der kinderen, het antwoorden aan de gebeden der H. mis, de algemeene communie onder de mis. Een andere wereld !
  • 24.11.1915.
    Zondag. Kiezing van den raad der Congregatie
    die ik opgericht heb onder de oudste meisjes van ’t gesticht.
  • 18.12.1915.
    Zaterdag. Twee kleinen sterven aan broncho-pneumonie in de crèche.
    Een Fransche soldaat maakt de kistjes. De begraving heeft plaats te Hallines den 20en.
  • 25.12.1915.
    Kerstdag. 3 u. feest te Wisques. Prachtige kerstbomen.
  • 01.01.1916.
    Zaterdag. De sergeanten van de school houden eraan de kinderen eenen kerstboom aan te bieden : kostelijk speelgoed, nuttige voorwerpen en lekkernijen worden uitgedeeld.
  • 26.04.1916.
    Hare majesteit kwam onze gestichten bezoeken.
  • 01.06.1916.
    Veel officieren en soldaten komen aan in de abdij. Kolonel Legett laat toe dat de kinderen den overschot van het eten gaan afhalen.

    Op 30en mei begint dat werkje en onze trekpeerdjes komen af met kostelijken voorraad. Nog een koordje aan onze boog. Dec gratias.
  • 16.01.1917.
    Dinsdag. Onze goede Koningin brengt met prinses Marie-José en kolonel du Roy de Blicquy aan onze kinderen van Wisques prachtige nieuwjaarsgeschenken, smakelijk en nuttig”.

Vanaf 1919 moest E.H. Delaere al te dikwijls afwezig zijn voor de godsdienstige belangen van de streek van Ieper.
Hij zocht een vervanger en vond die in de persoon van E.H. De Grave, voormalige pastoor van Sint-Juliaan.
Deze nam gedurende tien maanden de taak van aalmoezenier
waar.

E.H. Delaere voorzag dat de paters opnieuw hun intrek zouden willen nemen in hun klooster en huurde een gebouw te Sint-Andries, Brugge.
Op 20 juli 1919 bracht hij er Zr Paula met acht grote weesmeisjes heen.
Spoedig liet hij een groot gebouw optrekken waarin klassen, een werkzaal, een eetzaal, een washuis, een kapel een een slaapplaats ondergebracht waren.
De grote verhuizing van personeel, voorraad en inboedel gebeurde op 30 maart 1920. Elf lorries en ambulances van het Amerikaanse Rode Kruis zorgden voor de overbrenging.

Op die manier verdween het weeshuis definitief van zijn oorspronkelijke standplaats Sint-Juliaan.

Het na-oorlogs onderwijs