Het weeshuis van Wisques – Orphelinat de Wisques
Wisques
In de tabbladen hieronder, zullen we dieper ingaan op ‘Wisques’ zelf: het ontstaan, wie was er, de praktische werking.
Wisques en omgeving
Een situering van de locaties die een rol speelden in het verhaal van het weeshuis van Wisques.
Wisques is een klein dorpje ten zuidwesten van St-Omer (Sint-Omaars).
- In het dorp zijn er twee abdijen:
- De Abbaye Notre-Dame
- op de heuveltop op korte afstand ten zuidwesten van de dorpskern (lees: gemeentehuis en school),
- die oorspronkelijk als verblijfplaats van de weesmeisjes werd aangewezen, maar die de dag voor hun geplande aankomst daar door de Britse militaire overheid werd opgeëist om te dienen als opleidingscentrum voor officieren en mitrailleurschutters.
- Weesmeisjes mochten er dagelijks de resten uit de keuken gaan ophalen als aanvulling van de voorraden in het weeshuis.
- Nu en dan waren de weesmeisjes er welkom voor een film- of toneelvoorstelling.
- De Abbaye St-Paul
- Ook gekende als ‘Le Grand Château‘
- op iets verdere afstand ten noordwesten van de dorpskern
- waar de weesmeisjes iets meer dan 5 jaar verbleven
- De Abbaye Notre-Dame
- Net ten noorden van de St-Paulusabdij ligt de vroegere kasteelboerderij ‘Ferme de St Aldegonde‘
- Ongeveer halfweg tussen de Abbaye St-Paul en de dorpskern ligt ‘Le Petit Château‘
- Bij het ontstaan van de abdijen oorspronkelijk de verblijfplaats van de monniken toen de monialen nog in het ‘Grand Château’ verbleven in afwachting van de bouw van hun nieuwe Abbaye Notre-Dame.
- Tijdens de oorlog in gebruik door het Britse leger
- Na de oorlog enkele jaren de woonst van Madame Pagnier-Dambricourt.

- In de hoek gevormd door de Route de Setques en de Route d’Hallines ligt ‘l’Ermitage’ tijdens de oorlog geregeld dé wandelbestemming voor de weesmeisjes.
- De Route d’Hallines is een sterk dalend weggetje dat uitkomt in het buurdorp Hallines en het riviertje Aa.
- In Hallines stonden de kastelen van familieleden Dambricourt die geregeld op bezoek kwamen naar het weeshuis en zorgden voor ondersteuning.


- Rond de kerk ligt de begraafplaats waar in 1915 zes kindjes die stierven in de crèche begraven werden.
- Aan de Aa lagen/liggen de watermolens van de familie Dambricourt.



- In Hallines stonden de kastelen van familieleden Dambricourt die geregeld op bezoek kwamen naar het weeshuis en zorgden voor ondersteuning.
- Als je de Aa stroomafwaarts (in oostelijke richting) volgt, kom je na enkele honderden meters aan de Rue du Choquet. Daar is nu de grote papierfabriek Wizpaper op de locatie waar tijdens de oorlog de ‘Patronage’ en de werkplaats van Madame Pagniez was.
Hier was het weeshuis voor de jongens in Wizernes.
De vroegere patronage en werkplaats werden tijdens de Tweede Wereldoorlog door de geallieerde luchtaanvallen op de vlakbije spoorlijn en de iets verdere ‘La Coupole’ vernield maar bevonden zich dus op de huidige terreinen van Wizpaper.


- Ten zuiden van de huidige expressweg D942 bij de grootwarenhuizen van St-Omer, vind je de gebouwen van het Collège en Lycée La Malassise.
In de oorspronkelijke gebouwen van deze instelling was tijdens de Eerste Wereldoorlog het noodhospitaal van Malassise gevestigd waar, zeker in 1915, heel wat Belgen verzorgd werden die slachtoffer waren van de tyfusepidemie.
Het waren de dokters van dit noodhospitaal (eerst twee Vlaamse dokters en later Britse militaire artsen) die de medische toestand in het weeshuis van Wisques opvolgden en waar meisjes die te ziek waren, naar toe werden gebracht.
Hier situeert zich het verhaal van ‘Klein Mariaatje‘.
Wisques en Wizernes - Camille Delaere vertelt het ons
Wie kan beter vertellen hoe de oprichting van het weeshuis verlopen is, dan de oprichter zelf, E.H. Camille Delaere?
Camille Delaere was een talentrijke man! Eén van zijn vele vaardigheden was, wat men nu zou noemen: ‘Netwerken‘.
Als geen ander besefte Delaere het belang van overal contacten te leggen én te onderhouden. Dat deed hij b.v. door aan zijn contacten geregeld een postkaart te sturen met op de voorzijde de foto van de kinderen. Ook gelijkaardige nieuwjaarskaartjes of andere bedankingen werden door Delaere niet over het hoofd gezien!
Daarom zal hij b.v. noteren dat hij het jammer vindt dat tijdens het eerste bezoek van Koningin Elisabeth op 26 april 1916 Gravin van den Steen het voortouw neemt en hij niet de kans krijgt om de mensen die tot dan toe de werking van het weeshuis ondersteunden voor te stellen en toelichting te geven.
In het voorjaar 1918 (ondertussen is de materiële en financiële hulp van bv. de Friends’ Ambulance Unit en de Aide Civile Belge weggevallen) is het zoeken naar nieuwe steun. Die vindt hij bij het Amerikaanse Rode Kruis, vertegenwoordigd door ‘Commisioner for Belgium’ Ernest P. Bicknell en ‘Deputy Commissioner’ John Van Schaick met vestiging in het Franse Sainte-Adresse waar tijdens de Eerste Wereldoorlog ook onze regering zich bevond.
Delaere zal veel contacten hebben met Van Schaick. Hij stuurt hem tal van brieven en rapporten over de werking van de weeshuizen.
In de brief hieronder (vertaald uit het Frans) geeft hij algemene uitleg over hoe en in welke omstandigheden de weeshuizen drie jaar vroeger ontstaan zijn en wat de uitdagingen voor de toekomst zijn.
[Vertaald]
Aan majoor J. Van Schaick
en het Amerikaanse Rode Kruis
afdeling voor België
De stad Ieper werd sinds 2 november 1914 hevig beschoten, de granaten veroorzaakten veel slachtoffers en in mijn omgeving kwamen veel mensen om het leven. Zelf heb ik door kogels en granaatscherven op meerdere plekken gaten in mijn kleding. Mijn woning ving een granaat op 3 november, mijn Sint-Pieterskerk kreeg er twee op de 10de; mijn onderpastoor werd de volgende dag in mijn nabijheid gedood, de nacht daarop sliep ik in een kelder waar een ‘pot’ van 320 mm binnenkwam, vijf mensen werden daar gedood, de anderen raakten gewond, ikzelf werd niet geraakt en kon meehelpen met de reddingen.
Eind november 1914 werden ziekenhuizen, hospices, weeshuizen, liefdadigheidsinstellingen, onderwijsinstellingen, alles, ontruimd en was het gemeentebestuur vertrokken. Granaten en al snel ook tyfus, richtten zware schade aan en er was geen huis waar zieken, gewonden en weeskinderen konden worden opgevangen.
Het was toen dat Voorzienigheid de ‘Friends Ambulance Unit’ op mijn pad zette. Ik ontmoette hun commandant, de heer Geoffrey Winthrop Young, tijdens de evacuatie van onze hospices; hij stelde onmiddellijk zijn dokters en verpleegsters, zijn ambulances en al zijn middelen ten dienste van onze zieken en gewonden.
Dankzij de steun van de secretaris van de hospices en de vriendelijkheid van de conciërge van het psychiatrisch ziekenhuis kon ik samen met hem [Young] het Heilig Hart-ziekenhuis stichten, waar vanaf 1 december 1914 tot de gedwongen evacuatie op 22 april 1915, 881 patiënten toekwamen, van wie 153 stierven aan hun verwondingen en 159 aan buiktyfus. Dit ziekenhuis bevond zich aan de rand van de stad. Het Mariaklooster [de ‘Lamotjes’] waar ik woonde, werd in de stad zelf een belangrijk centrum voor liefdadigheidswerken, Eerste hulpposten, apotheek, spreekkamer, mortuarium, enz.
Bezorgd over het lot van de weeskinderen van Ieper en omgeving, vroeg ik aan Hare Majesteit de Koningin der Belgen, wier moederhart openstaat voor alle ellende, zich te willen verwaardigen voor hen te zorgen. Men antwoordde dat Hare Majesteit, overbelast door werk, tot haar spijt niet aan mijn vraag kon beantwoorden. Dit antwoord werd gegeven zonder medeweten van onze geliefde koningin, die niet naliet geïnteresseerd te zijn in het lot van onze kinderen, slachtoffers van de oorlog, zoals zij later aan mij verklaarde.
Maar nadat ik had besloten om twee weeshuizen op te richten, één voor jongens en één voor meisjes, moest ik andere beschermers vinden.
Veel mensen: enkele dames uit Parijs, de heer subprefect van Hazebrouck, de heer Byssche, hoofdinspecteur van de Methodistenkerk in Frankrijk, enz. beloofden mij hulp. Graaf Etienne de Beaumont zei zelfs: “Richt uw weeshuizen op, ik ben verantwoordelijk voor de kosten”. Ik had het werk liever aan Belgen toevertrouwd; ten slotte herhaalde gravin Louise d’Ursel, mijn smeekbeden beantwoordend, de woorden van graaf de Beaumont: “Eerst uw weeshuizen oprichten en wij zijn verantwoordelijk voor het onderhoud ervan”.
Ik moest gebouwen, zusters en aalmoezeniers vinden, een eerste inrichting, voor de kinderen die ik beloofd had te zullen verzorgen.
Ik vertrouwde onze jongens toe aan de zusters van het burgerlijk weeshuis van Ieper, vluchtelingen met hun directeur E.H. Dilger, in de abdij van Westvleteren, waar vader-abt bereid was ons een school te verschaffen die afhing van zijn klooster. Ik stuurde de eerste jongens op 16 maart 1915 naar Westvleteren.
Ik droeg de zorg voor de meisjes over aan de zusters van de Heilige Familie van Ieper, die dit niet konden aanvaarden. Daarna richtte ik hetzelfde verzoek aan de zusters van St. Juliaan (Langemarck) die met 19 weeskinderen gevlucht waren naar St. Jan Watou. Ze waren meteen bereid om aan mijn verzoek te voldoen en E.H. Declercq, die mij veel had geholpen bij mijn werk, werd hun directeur.
Omdat ik de kinderen zo dicht mogelijk bij het Belgische thuisland wilde houden, had ik intussen gezocht naar locaties in Saint-Omer en omgeving. Op 17 maart bood Mevrouw Pagniez-Dambricourt haar ‘Patronage’ en haar werkplaats aan in Wizernes.
De dienstdoende burgemeester van Saint-Omer vorderde de verlaten abdij van Wisques voor onze kinderen. De volgende dag was de heer Young zo vriendelijk om mij te vergezellen en stelde vast dat alles in hun werk paste. Maar de militaire autoriteiten wilden dat de abdij een opleidingscentrum voor het Britse leger zou worden. Er werd een oplossing gezocht en de priorij, het oude kasteel van Wisques, werd ons ter beschikking gesteld.
Mevrouw Pagniez zorgde voor de eerste inrichting en op 26 maart [1915] kon het weeshuis openen. Op 7 april waren alle acht zusters en hun 19 weeskinderen aanwezig. De volgende dag arriveerden 34 kinderen die ik vanuit Ieper had gestuurd en de 8 weeskinderen die waren geëvacueerd bij de Zwarte Zusters van Ieper. Het aantal werd spoedig aangevuld door kinderen die waren toegelaten op vraag van de heer onderpastoor van Dickebusch en door enkele andere kinderen uit het arrondissement Ieper.
Wat Wizernes betreft, na een maand verblijf in Westvleteren, verhuisde het jongensweeshuis naar het gebouw dat ik op 17 maart had gevonden.
Gravin d’Ursel en de heer Mordey bevoorraadden en bestuurden de weeshuizen, in naam van de Aide Civile Belge, de Gravin tot januari daaropvolgend [1916], de heer Mordey gedurende dertien maanden tot begin mei 1916.
Ze hielden nooit op een vriendelijkheid en zorgzaamheid te tonen die alle lof te boven gaat en ze wonnen de dankbare genegenheid van alle harten.
Persoonlijk kon ik niet meer voor de weeshuizen zorgen die ik had opgericht en die perfect draaiden. Mijn plicht hield mij in Ieper. De gedwongen evacuatie van burgers vond daar plaats op 4 en 5 mei 1915. Ik mocht in de verlaten stad blijven met tien mannen die onder mijn bevel werkten: de lijken begraven, de branden blussen, de straten schoonmaken, de paarden begraven, enz.
Ons verblijf daar zou niet verlengd worden: vanaf 9 mei [1915] verplichtte een bevel van de Generale Staf mij, omwille van de dreiging van het gevaar, om ook onze arme martelaarsstad met de laatste burgers te verlaten.
Ik vestigde mij in Poperinghe, in het huis van de heer Deken, dat al gedeeltelijk door granaten was verwoest en verlaten door de bewoners. Bijna dagelijks ging ik naar Ieper of omgeving en wijdde mij vooral aan het redden van kunstvoorwerpen en het verlenen van hulp aan noodlijdende medeburgers, die zelf niet in de mogelijkheid waren om naar Ieper te gaan om er hun bezittingen op te halen.
Toen dit werk ten einde liep, werd E.H. Declerq benoemd tot aalmoezenier van de scholen die Hare Majesteit de Koningin der Belgen in Wulveringhem had opgericht en ik kwam hem op 28 oktober 1915 in Wisques vervangen.
Terwijl de oorlog voortduurde, deelde gravin van den Steen mij in april [1916] mee dat Aide Civile niet langer voor de weeshuizen kon instaan. Zo heb ik sinds begin mei 1916 de verantwoordelijkheid overgenomen en leven we van vluchtelingenuitkeringen en overheidssubsidies. De kosten bedragen ongeveer één frank en dertig centimes per hoofd; ondanks de stijgende kosten van het voedsel zijn ze voldoende om onze kinderen van dagelijks brood te voorzien, maar ik moet bedelen om kledingstukken.
Gelukkig ontmoetten we de Heren Bicknell en Van Schaick, die zeer geïnteresseerd zijn in ons werk. Dankzij de vrijgevigheid van het Amerikaanse Rode Kruis zijn onze kinderuitzet en kledij al grotendeels vernieuwd.
Maar ‘gouverner c’est prévoir’. Aan het einde van de oorlog zullen de weeshuizen niet meteen stopgezet kunnen worden en zullen we geen middelen meer hebben om onze kinderen te voeden en te huisvesten. In Ieper zijn al onze voorzieningen verwoest: onze kerken en onze huizen, onze weeshuizen en onze scholen, onze hospices en ziekenhuizen, alles wordt gesloopt en alles, in ieder geval veel, zal opnieuw opgebouwd moeten worden.
Ik doe nederig een beroep op het Amerikaanse Rode Kruis en vraag om steun.
Ik heb het grootste vertrouwen dat mijn noodkreet zal gehoord worden en dat onze arme kinderen, slachtoffers van de oorlog; dat ons dierbare vaderland, zo onterecht door de vijand vertrapt; dat vooral de martelaarsstad Ieper, ooit zo glorieus en zo rijk en nu gereduceerd tot een skelet, de naam van het genereuze Amerika zullen zegenen en er eeuwige dankbaarheid aan zullen besteden.
20 maart 1918
[Getekend] Camille Delaere
Opstart van het weeshuis in ‘Le Grand Château de Wisques'
E.H. Achiel Declercq, leraar aan het college van Ieper en broer van de Overste van het Paulinenklooster van St-Jan-ter-Biezen waar de weeskinderen verbleven na hun vertrek uit Sint-Juliaan, werkte tot de laatste evacuaties in Ieper begin mei 1915, nauw samen met E.H. Camille Delaere, pastoor van de Ieperse Sint-Pietersparochie.
Via die weg kwam Delaere in contact met de zusters van Sint-Juliaan die in St-Jan-ter-Biezen zorgden voor hun gevluchte weesmeisjes. Hij vroeg hen op 7 maart 1915 of ze bereid waren om de zorg op te nemen voor het meisjesweeshuis dat hij wenste op te richten. Een verzoek “waarop ze zonder aarzelen positief antwoordden”.
Dankzij de steun en tussenkomsten van de burgemeester van St.-Omer Lefevre du Prey, werd het voormalige Benedictinessenklooster van Wisques op 18 maart 1915 ter beschikking gesteld van Camille Delaere.
De verhuis van de eerste weeskinderen werd gepland voor maandag 22 maart, maar een telegram van Député Lefevre du Prey aan het comité de dag ervoor meldde dat de Engelse militaire autoriteit het klooster opeiste waardoor het gebouw dus niet meer beschikbaar was voor de oprichting van het nieuwe meisjesweeshuis. Een nieuwe tegenvaller en nieuw zoekwerk…
De volgende dag, 23 maart, kwam echter een tweede telegram toe: een groot kasteel, eveneens in Wisques, is beschikbaar! Het gebouw stond sinds 1901 leeg: door de antiklerikale maatregelen van de Franse regering in die periode waren de Benedictijnermonniken uitgeweken naar Oosterhout in Nederland waar ze een nieuwe Sint-Paulusabdij stichtten.
Deze keer was de toezegging definitief!
Wisques was verder verwijderd van het fontgebied en dus veiliger.
Er was echter één voorwaarde aan verbonden: de zusters moesten ook andere oorlogswezen en vluchtelingenkinderen opnemen.
“Binnen was er geen meubilair: volledige armoede die alleen werd geëvenaard door de armoede van deze ongelukkige meisjes die daar zouden worden gehuisvest”, maar op 24 maart leverde Mevrouw Pagniez-Dambricourt uit Hallines, de nodige tafels, stoelen, banken, kasten en bedden, waardoor de eerste kleine groep op 26 maart intrek in het kasteel kon nemen!
In het oorlogsdagboek van Zuster Margriet lezen we op 26 maart 1915:
“Eerwaarde Heer Declercq vertrekt naar Wisques met vier weesmeisjes vanuit Watou en zes zusters van Sint-Juliaan die sinds het begin van de oorlog bij zusters van dezelfde orde in Sint-Jan-ter-Biezen verbleven.”
En Camille Delaere noteert in zijn oorlogsdagboek voor dezelfde datum: “Comme il a été dit plus haut, le 26 mars 1915, un petit groupe échappé des bombardements et se réfugie à St. Jean Wattou-lez-Poperinghe, vint prendre possession du ‘Grand Château’ de Wisques.”
Op 26 maart 1915 kwam dus een eerste groep van elf personen in het kasteel te Wisques aan. Zr Clémence van Sint-Juliaan bleef de rest van de oorlog bij de zusters van Sint-Jan-ter-Biezen, terwijl twee zusters van dát klooster in haar plaats meegingen naar Wisques.
Deze voorhoede bestond uit:
– directeur-almoezenier Achiel Declercq;
– zes zusters van Sint-Juliaan;
– vier oudere weeskinderen uit het weeshuis van Sint-Juliaan: Maria Bintein (16 jaar), Marie Demeestere (16 jaar), Rachel Christiaens (15 1/2 jaar) en haar zus Clotilde Christiaens (14 1/2 jaar).
Deze voorhoede zorgde voor de nodige voorbereidingen en inrichtingen in het kasteel voor de komst van tientallen bijkomende weesmeisjes de volgende maanden.
De verhuizing naar Wisques vanuit Sint-Jan-ter-Biezen van de resterende vijftien weeskinderen van Sint-Juliaan en nog twee zusters gebeurde anderhalve week later op 6 april 1915:
– Alix Bintein, zus van Maria, geboren te Hollebeke op 25 augustus 1902;
– Maria Christiaens, zus van Rachel en Clothilde, geboren te Kortrijk op 9 oktober 1903;
– Julia Creupelandt, geboren te Kortrijk op 1 september 1900;
– Suzanne Deleu, 7 jaar oud;
– Marguerite Denys, heeft haar ouders nooit gekend, 13 jaar oud;
– Maria Devalejo, 4 jaar oud;
– Léontine Pynaert, geboren in Menen in 1900;
– Marguerite Tournicourt, ouders en adres onbekend, geboren op 11 juli 1904;
– Suzanne Tuyttens, 10 jaar oud;
– Germaine Tuyttens, haar zus, 9 jaar oud;
– Adrienne Tuyttens, haar zus, 8 jaar oud;
– Maria Vandendriessche, 4 jaar oud;
– Julia Vanhaverbeke, geboren te Kortrijk op 23 april 1898;
– Jeanne Vanhaverbeke, haar zus, geboren te Kortrijk op 23 december 1904;
– Paula Vanhaverbeke, haar zus, geboren in Kortrijk in juli 1906.
Vanaf de volgende dag ontvangen de zusters in Wisques ook andere kinderen, die niet tot hun vroegere weeshuis behoorden.
Zuster Margriet (van ‘de Lamotjes’) noteert op 7 april 1915 in haar oorlogsdagboek:
“Nog een trieste dag! Eerwaarde heer Versteele pikt tussen Sint-Juliaan en Langemark drie weesmeisjes op. Met chauffeur D. Roose ga ik er ook ophalen: drie in Potijze, vier in Hemelrijkje en vier in Sint-Jan. Nauwelijks zijn we in het klooster terug waar we de kleintjes wat lekkers willen aanbieden of de Duitsers beginnen het gebouw te bestoken, waarin zich ook 250 Schotse soldaten bevinden. Straks vertrekken de weesjes naar Wisques bij Saint-Omer. Ik besef het gevaar, neem het kleinste van mijn lieve beschermelingen in de armen en breng ze allen naar de auto die hen naar het Heilig Hart rijdt, waar ze tenminste op hun gemak zullen kunnen eten. … Als de laatste gewonden in het Hospitaal een plaatsje gevonden hebben, brengen de ambulances onze weeskindjes naar Wisques.”
7 april – aankomst van 15 weeskinderen:
– Adronie Boudry, geboren in Gheluvelt, 15 jaar oud. Dochter van Camille die zich in Gheluwe bevindt (bezet deel van België) en Sidonie Lowage, die in het ziekenhuis in Hazebrouck verzorgd werd, momenteel in dienst in de crèche in Wisques.
– Marie Boudry: haar zus, 14 jaar oud.
– Martha Boudry, haar zus, 13 jaar oud.
– Rachel Boudry, haar zus, 11 jaar oud.
– Maria Dutry, geboren te Passendale op 15 augustus 1905. Hersteld in het ziekenhuis van Malassise (St. Omer), haar ouders waren vluchtelingen in Poperinge en zijn overleden in Frankrijk. Ze werd toegelaten op verzoek van de kolonel van het Malassise-ziekenhuis.
– Marguerite Vandamme, 4 jaar oud, overleden ouders, opgehaald door de pastoor van Sint-Pieters in Ieper.
– Madeleine Vandewaetere, geboren in Hooglede op 25 juli 1904, dochter van Victor, uit Hooglede, werkte in een brouwerij in Coulogne (Pas-de-Calais) en van Julie Willaert, bleef in Hooglede.
– Germaine Vandewaetere, haar zus, geboren in februari 1909.
– Eveline Vandewaetere, haar zus, geboren in september 1906.
– Maria Van Dromme, geboren in 1904. Dochter van Cyrille, uit Sint-Jan bij Ieper, vluchteling in Notre-Dame-de-Sanilhac (Dordogne) en van Clémence Leroy overleden in maart 1915.
– Madeleine Van Dromme, haar zus, 9 jaar oud.
– Godelieve Van Dromme, haar zusje, ongeveer 4 jaar oud, kwam in de crèche van Wisques terecht.
– Germaine Verbeke, ongeveer 14 jaar oud, dochter van Jules, in Sint-Jan bij Ieper, vluchteling in Frankrijk, en van Léonie Philippe overleden in februari 1915.
– Maria Verbeke, haar zus, ongeveer 7 jaar oud.
– Irma Verbeke, haar zusje, ongeveer 5 jaar oud.
Latere door Delaere bijgevoegde inlichtingen:
“De zussen Boudry waren vluchtelingen in de Zonnebekesteenweg in Ieper, de Vandewaeteres waren in Brielenhoekje, Vandamme Marg. in Brielenpoortje. Vandaar heb ik ze laten overbrengen.
De zusters Vandromme werden uit St.-Jan geëvacueerd, net als de zusters Verbeke.”
En zo gaat het de volgende dagen verder. Op 19 april 1915: 21 nieuwe weesmeisjes, op 21 april 5 nieuwe, op 24 april 6 nieuwe…
Op 23 april 1915 gaat de crèche in Wisques open: die dag komt er een eerste baby binnen, de volgende dag een tweede, de dag daarop een kleintje en nog een baby…
Maar algauw worden ze zelfs in Wisques op 28 april geconfronteerd met de gevolgen van de eerste gasaanvallen op het ’thuisfront’ (Langemark-Poelkapelle 22 en 24 april 1915) …
“1ste overlijden op 29 april
Informatie over het meisje dat op woensdag 28 april vanuit Poperinghe naar Wisques werd gebracht en op donderdag 29 april omstreeks 15 1/2 uur overleed.
Het meisje, ongeveer drie maand oud, had zware verzorging nodig: ze was erg cyanotisch, had een zeer uitgesproken overlap van de laterale fontanellen, had een wond aan haar navel en ademde een zeer karakteristieke bloedgeur uit.
Ze droeg de volgende kleding
1/ een heel oude grijze, beige wollen sjaal met grote gaten
2/ een lange jurk in roze en witte flanel
3/ een heel gewoon linnen kapje
4/ als luiers: twee grijze doekjes en een oud stuk wit linnen zonder enig merkteken.
Overlijden vastgesteld door de heer Dewulf, Belgische arts in Malassise.
Melding op het gemeentehuis van Wisques op 29 april.
Begrafenis in Hallines op 1 mei om 9.00 uur.”
Noot cyanose: blauwe huidverkleuring aan vingers, nagels, lippen en gezicht door te weinig zuurstofrijk bloed.
Geregeld blijven er in Wisques nieuwe groepjes kinderen toekomen vanuit Ieper en omgeving. Na enkele maanden waren er al meer dan 120 kinderen.
Op 28 oktober 1915 werd Achiel Declercq benoemd tot aalmoezenier van de scholen van de Koningin te Wulveringem.
Camille Delaere nam dan zijn plaats in Wisques in.


Le Grand Château de Wisques
E.H. Achiel Declercq over het kasteel:
[Vertaald uit het Frans]
“Volgens de meest gezaghebbende archeologen heeft dit kasteel geen geschiedenis. Het dateert uit de 17e eeuw en behoorde toe aan de heren van Ste Aldegonde.
Deze informatie vindt wellicht bevestiging in het feit dat de naburige boerderij, die als boerderij moet hebben gediend, vandaag de dag nog steeds de naam ‘Ferme Ste Aldegonde’ draagt.
Het eigendom ging achtereenvolgens over aan invloedrijke families in het land, waaronder de familie Desclée-De Brouwer, verwant aan de gerespecteerde deken van Ieper, de Zeer Eerwaarde Heer De Brouwer.
Momenteel is het juridisch eigendom van de heer en mevrouw de Sars in Labeuvrière bij Lapugnoy, die het graag wilden ter beschikking stellen als onderdak aan arme Belgische weeskinderen.
Binnen was er geen meubilair: volledige armoede die alleen werd geëvenaard door de armoede van deze ongelukkige meisjes die daar zouden worden gehuisvest.”

Heeft Achiel Declercq zich in zijn nota’s ‘verschreven’? Het ‘Grand Château’ waar eerst de weesmeisjes uit Sint-Juliaan en meteen daarna een pak andere meisjes terecht kwamen, had in tegenstelling met wat hij noteert, wél degelijk een belangrijke geschiedenis… Wanneer de weesmeisjes er hun intrek nemen, komen meerdere geschiedkundigen er zelfs langs om er beschrijvende nota’s te maken.
Het oorspronkelijke gebouw dateerde uit de XVde eeuw en bestond oorspronkelijk uit een ‘donjon’ met enkele bijgebouwen en een bijhorende boerderij. Later werd de donjon uitgebreid tot het ‘Grand Château’.

De oorspronkelijk bouwheren waren Sint-Aldegondes, een geslacht van magistraten uit de Savoye. Uit dat geslacht is bij ons vooral Filips van Marnix van Sint-Aldegonde bekend. Hij was schrijver, diplomaat, geleerde en raadgever van Willem van Oranje en was buitenburgemeester van Antwerpen tijdens het beleg en de val van Antwerpen in 1585.
De bij het kasteel horende boerderij bestaat nu nog altijd en draagt nog steeds de naam ‘Ferme de St-Aldegonde’.
In de loop van de vooroorlogse geschiedenis wisselde het kasteel geregeld van eigenaar, net als het vlakbij gelegen ‘Petit Château’.
Zo was er b.v. de Vlaamse uitgeversfamilie Desclée-De Brouwer, waarvan Deken De Brouwer van Ieper een telg van was, een periode eigenaar van dat Petit Château. Deken De Brouwer kwam tijdens de oorlog meerdere keren naar het kasteel in Wisques en logeerde er dus eigenlijk vlakbij een vroegere eigendom van zijn familie. In januari 1915 kreeg Deken De Brouwer de aanstelling ‘met bisschoppelijke macht’ voor het onbezette België.
In 1889 besluiten de Benedictinessen van de congregatie van Solesmes om een nieuwe vestiging te stichten in Wisques.
De monialen verblijven voorlopig in het ‘Grand Château’ van Wisques. De Benedictijnermonniken zullen een onderdak vinden in het ‘Petit Château’ (bouwjaar 1770) vlakbij, in afwachting van de bouw van een nieuwe abdij ‘Notre-Dame’ voor de kloosterzusters.
De bouw van de nieuwe abdij bovenop de heuvel verloopt voorspoedig en snel!
Reeds op 7 juli 1894 kunnen de monialen van het ‘Grand Château’ verhuizen naar hun gedeeltelijk afgewerkte nieuwe abdij bovenop de heuvel. Madame Thérèse Bernard, wiens moeder een Dambricourt is, wordt de eerste Abdis van de ‘Abbaye Notre-Dame’.
Kort daarna komen de monniken aan de beurt om te verhuizen: van het Petit naar het Grand Château. Zij slapen er voor de eerste keer op 2 augustus 1894.
[Uit het abdijarchief, vertaald uit het Frans]
“Op 14 augustus wordt alles van boeken afgestoft en op rekken geplaatst voor de bilbiotheek. Op 22 oktober lopen er in de boerderij een zestighal hoenders rond en is er één koe. De 29ste oktober planten we 14 kersebomen en pruimelaars.”
Noot: Honderd jaar ná de hierboven vermelde aanplanting van die kerselaars vertelt voormalig weesmeisje Adronie mij, met een iets gedempte stem want niemand mag het horen, maar met blinkende guitige ogen… :
[Onvertaald]
“…dadde was ne meers met vele fruutboom’n.
’t Was doa e kriekeloare. Moa ‘k moste doa me schoe ofdoen voe d’r in te smiet’n , anderszins kwam er geen noa beneen.
En masoeur zoat boov’n te kiek’n deur eur veinster, ze wos zeker bezig met de bedd’n te maak’n van de zusters, en ze riep… en w’en wieder oek niet gestraft gewist wè!”

Op 25 april 1895 zijn er 12 monniken en kunnen ze een ‘conventuele priorij’ worden die onafhankelijk van de hoofdabdij kan functioneren. De St-Paulusabdij kan van start gaan…
Maar de politieke regels in Frankrijk veranderen rond de eeuwwisseling…
Kloosterordes zullen moeten minderen in aantal, ze kunnen eventueel een aanvraag bij de overheid indienen om te blijven bestaan maar de toelating daarvoor houdt in dat ze zich onder de controle van de overheid moeten stellen.
Algemeen Overste Dom Paul Delatte schrijft: “Je ne demanderai pas l’autorisation d’exister!”.
Alle goederen en eigendommen van de congregatie worden bijgevolg ‘onder sequester’ geplaatst (Een sekwester is een juridische maatregel waarbij een eigendom tijdelijk wordt toevertrouwd aan een neutrale derde partij, de bewaarnemer. Dit gebeurt tijdens een conflict over wie recht heeft op het eigendom. Het eigendom blijft veilig en onaangetast totdat het geschil is opgelost).
De Benedictijnen moeten dus vertrekken. Deze mededeling vanuit Solesmes komt op 5 juli 1901 in de beide abdijen in Wisques toe. Oosterhout in Nederland zal de nieuwe bestemming worden. Op 26 september 1901 verlaten de monniken hun Sint-Paulusabdij…
De inboedel van het ‘Grand Château’ zal weggehaald worden en de gebouwen zullen leegstaan tot wanneer op 26 maart 1915 een eerste groep van elf personen in het kasteel te Wisques aankomen: directeur-almoezenier Achiel Declercq, zes zusters van Sint-Juliaan en vier oudere weeskinderen uit het weeshuis van Sint-Juliaan: Maria Bintein (16 jaar), Marie Demeestere (16 jaar), Rachel Christiaens (15 1/2 jaar) en haar zus Clotilde Christiaens (14 1/2 jaar).
Ze zijn er om er de nodige voorbereidingen te treffen en inrichtingen in het kasteel te voorzien voor de komst van tientallen bijkomende weesmeisjes de volgende maanden.

Het ‘Grand Château’ wordt gedurende vijf jaar en enkele dagen de verblijfplaats voor een 130-tal weesmeisjes en 8 zusters. Dit verblijf eindigt in de namiddag van Stille Zaterdag 1 april 1920, als de laatste ‘groep’ bestaande uit twee zusters en vier weesmeisjes die er de opkuis moesten doen naar Sint-Andries-Brugge vertrekt.
Twee dagen later, op 3 april 1920, nemen de oorspronkelijke monniken vanuit Oosterhout (Nl.), na bijna 20 jaar afwezigheid, opnieuw hun intrek in hun vroegere abdijgebouw in Wisques.
De monniken van nu zijn nog steeds dankbaar dat ‘de bezetting’ tijdens de Eerste Wereldoorlog van hun abdij door het weeshuis de gebouwen voor een militaire bezetting heeft behoed.
Dat was niet het geval met de veel grotere gebouwen van de zusters in de Abbaye Notre-Dame, iets hoger op de heuvel. Zij stellen bij hun terugkeer vast dat van hun imposante en recente gebouw, na enkele jaren gefungeerd te hebben als opleidingscentrum voor het Britse leger, enkel nog de muren en het dak in redelijke staat zijn…
De gebouwen van het Grand Château

Met het grondplan hiernaast in de hand, kunnen we de oorspronkelijke abdijgebouwen/het weeshuis verkennen.
Dit grondplan bevindt zich in de abdijarchieven. Het is niet duidelijk wie het destijds getekend heeft. Het moet zéker iemand zijn die destijds in het weeshuis verbleven heeft. Is het van de hand van Delaere? Of iemand van de zusters?
De schets toont het ‘Grand Château’ zoals het door de monniken verlaten werd op 26 september 1901 en zoals de zusters en de weesmeisjes het kenden. Tijdens hun verblijf werd er een bijkomende barak geplaatst achteraan op de binnenkoer (23) en wellicht daarachter een afdak (nr. 24) in het verlengde van de wasplaats (21) en linnenkamer (22). Dit afdak staat niet getekend op de schets van het grondplan, maar zien we wel op de enige foto met spelende kinderen op de binnenkoer.
In de jaren na hun vertrek werden de abdijgebouwen sterk uitgebreid met een totaal nieuwe abdijvleugel met kerk waar vroeger de boomgaard met groententuin (14) was en met een nieuw gastenverblijf in het verlengde van de oorspronkelijke kasteelkapel (10).
- De toegangsdreef vanaf de huidige D212 – Rue de l’école loopt uit op het voormalige poortgebouw van het Grand Château.
Langs de D212 ligt de eeuwenoude ‘Via Francigena’, de pelgrimsweg van Canterbury (UK) naar Rome (Italië). - Het poortgebouw heeft langs weerszijden een koetspoort die toegang geeft naar de straat en naar het verhoogde terras.
Tijdens de oorlog was de crèche in dit poortgebouw (tot aan de verhuis naar Caëstre in mei 1917). Daarna werden de vrijgekomen lokalen meteen ingenomen voor de lesactiviteiten.
De foto’s die de crèchekinderen tonen in het gebouw, werden vermoedelijk genomen in de kamers op de 1ste - De eigenlijke ingang naar de abdij bevindt zich in de hoek links, kijkend naar het poortgebouw.
- In de lange vleugel links van de ingangsdeur zijn er op vandaag de receptie van de abdij met daarachter enkele ontvangstruimtes.
Tijdens de oorlog waren dit de leslokalen van de schoolkolonie. - Rechts van de inkom is vandaag de toegang tot de huidige abdijwinkel waar religieuze publicaties en lokale voedings- en abdijproducten worden verkocht.
Deze winkel bevindt zich vooral op de onderste verdieping van de donjon en via een doorgang door een van de hoektorens naar het poortgebouw waar destijds de crèche was.
Tijdens de oorlog was dit het hart van het weeshuis met de keuken met het fornuis in de grote open haard! - Achter de donjon was ‘de laverie’ voor de vaat met ook een toegang naar de centrale gang van het kasteel.
- In deze centrale gang:
– Het trektouw waarmee het vroegere abdijklokje kan geluid worden. Dit klokje regelde het dagritme van iedereen in het weeshuis.
– Vanuit diezelfde gang kon de verdieping van de centrale vleugel bereikt worden. Daar waren slaapkamers van de zusters en eventuele gasten.
– In die gang is ‘de voordeur’ van het gebouw, waar je via een trapje naast een hoektoren van de donjon op het ‘Terras’ komt.
– Via ‘de achterdeur’ in die gang kon je door een soort pandgang met houten vloer naar de dienstgebouwen achter het kasteel. - De refter van de kinderen
- Het vroegere salon, tijdens de oorlog de kapel van het weeshuis
- In het gebouwtje achter de vroegere salon: de oorspronkelijke kapel van het kasteel
- In de hoektoren op het gelijkvloers de sacristie van de kapel
- Het verblijf van Camille Delaere in de rechtervleugel van het kasteel
- Het terras waar nagenoeg alle groepsfoto’s van de meisjes van het weeshuis en hun begeleiders genomen werden.
- De boomgaard met fruitbomen en de groententuin
- De pandgang met houten vloer
- De binnenkoer/speelplaats
- De wasplaats voor het linnen
- De badkamer
- De bakkerij
- De slaapzaal van de kinderen in het vroegere Oratorium van de monniken
- De wasplaats met lavabo’s
- De linnenkamer
- De barak als overdekte speelplaats en bergruimte voor het speelgoed.
- Achter die barak bevond zich een soort afdak in het verlengde van de toren boven en naast de linnenkamer en wasplaats.
- In het verlengde van het vroegere oratorium/slaapzaal voor de meisjes waren er een schuur en een stal.
- En in het verlengde van de schuur was er de vroegere concièrgewoning van de abdij waar tijdens de oorlog vijf hospitaalzusters van Ieper verbleven.
- Parallel aan de lange vleugel lag een toegangswegje dat leidde naar de concièrgewoning en verder naar de vroegere kasteelhoeve ‘Ferme de St Aldegonde’ met ernaast de weide.

De Sint-Paulusabdij op vandaag.
De nummering verwijst naar de legende hierboven en toont de oorspronkelijke gebouwen van het ‘Grand Château’ zoals de weesmeisjes het kenden.
De gebouwen die later werden bijgebouwd:
– Op de voorgrond (in het verlengde van 10): het gastenverblijf en bezoekerslokalen;
– Op de voorgrond links (in het verlengde van 12): de nieuwe abdijgebouwen opgetrokken onder de Benedictijnermonnik Dom Paul Louis Denis Bellot
– Op de achtergrond (haaks op de gebouwen ontworpen door Dom Bellot) de oostelijke vleugel naar ontwerp van een vroegere leerling van Bellot: Joseph Philippe.
– In het verlengde van die oostelijke vleugel: de losstaande klokkentoren met daarin ‘La Bertine’, de klok uit de in 1947 ingestorte Tour St-Bertin in St-Omer.
De toegangsdreef vanaf de huidige D212 – Rue de l’école loopt uit op het voormalige poortgebouw van het Grand Château.
Langs de D212 ligt de eeuwenoude ‘Via Francigena’, de pelgrimsweg van Canterbury (UK) naar Rome (Italië).

Deze foto uit de periode dat het Grand Chateau in gebruik was door het weeshuis toont de toegangsdreef die uitloopt op het poortgebouw.
De deur van de poort staat open.
De crèche was gevestigd in dit poortgebouw.
Het voertuig staat voor de inkomdeur van de abdij in het gebouw links.
Op de achtergrond de donjon met ronde hoektorens die het centraal gedeelte van het kasteel uitmaakt.
Het poortgebouw heeft langs weerszijden een koetspoort die toegang geeft naar de straat en naar het verhoogde terras.
Tijdens de oorlog was de crèche in dit poortgebouw de crèche gevestigd (tot aan de verhuis naar Caëstre in mei 1917). Daarna werden de vrijgekomen lokalen meteen ingenomen voor de lesactiviteiten.
De foto’s die de crèchekinderen tonen in het gebouw, werden vermoedelijk genomen in de kamers op de 1ste verdieping.

Zicht van in de boomgaard op het linkerdeel van het terras:
– Links de achterkant van het poortgebouw / de crèche.
– Centraal de donjon waar op de gelijkvloerse verdieping de keuken was gevestigd die zowat het hart van het weeshuis was.
Ooit bond weesmeisje Adronie daar op een middag de kat een pollepel aan de staart terwijl de zusters buiten wat zaten te dutten in het zonnetje. Met een sprong door het raam ontsnapte de kat, maar kwam ze temidden de rustende zusters terecht!
“Wien et er da gedoan!!??
Moa we zien wieder toen ok niet gestraft gewist wè!”
– Rechts van de donjon de voordeur van het kasteel die toegang geeft op de centrale gang van waaruit je nagenoeg alle delen van het kasteel kunt bereiken.
In die gang hangt nog steeds het klokkentouw om het klokje te luiden bovenop het dak dat het leven regelde van de zusters en de weesmeisjes.

Een van de oudste foto’s van het ‘Grand Château’ die het gebouw toont zoals de weesmeisjes het kenden, genomen vanuit de vroegere boomgaard.
Het was vanuit één van die vensters op de verdieping dat een ‘Masoeur’ getuige was van een crimineel feit gepleegd door één van de meisjes:
[Onvertaald]
“…dadde was ne meers met vele fruutboom’n.
’t Was doa e kriekeloare. Moa ‘k moste doa me schoe ofdoen voe d’r in te smiet’n , anderszins kwam er geen noa beneen.
En masoeur zoat boov’n te kiek’n deur eur veinster, ze wos zeker bezig met de bedd’n te maak’n van de zusters, en ze riep… en w’en wieder oek niet gestraft gewist wè!”
Van links naar rechts:
– Het poortgebouw (waar de crèche gevestigd was);
– De donjon (met op het gelijkvloers de keuken, op de verdieping vermoedelijk ook een deel van de crèche);
– Centraal op de voorgrond de trap naar het terras. Die trap werd enkele keren gebruikt als lokatie om groepsfoto’s te nemen.
– Centraal het hoofdgebouw met op het gelijkvloers (niet zichtbaar door de boompjes) de voordeur naar de centrale gang; de refter (linker deel) en de kapel van het weeshuis (rechter deel); op de verdieping de slaapkamers van de zusters en gasten.
– Rechts de hoektoren met op het gelijkvloers de sacristie;
– De rechtervleugel van het kasteel met de verblijfplaats van Camille Delaere.

Een schilderij gedateerd 13 mei 1917.
Opdrachtgever en/of schilder?
De gebouwen van de lange abdijvleugel van links naar rechts:
– Uiterst links de buitendeur naar het vroegere oratorium van de monniken, tijdens de oorlog de slaapzaal van de meisjes, daarachter twee ronde torens;
– In het bruinere gebouw met schouw, achter de bloeiende kerselaar op de voorgrond: de bakkerij;
– De ronde toren met daarvoor een wandelende zuster: op het gelijkvloers van die toren was de badkamer van het weeshuis;
– De leslokalen van het weeshuis met daarachter de donjon;
– Rechts het poortgebouw van de abdij / de crèche van het weeshuis.

Dit is een na-oorlogse foto die het vroegere oratorium toont dat tijdens de oorlog de slaapzaal van de meisjes was.
Na de oorlog werd het oratorium omgevormd tot ‘La chapelle de l’Immaculée Conception’.
De foto is genomen vanuit het deel dat toegankelijk was voor buitenstaanders die de mis wilden meevieren, wat verder links en rechts de houten zitplaatsen voor de monniken.
Links geven de ramen uit op het weggetje dat leidde naar de concièrgerie en verder naar de Ferme St.-Aldgonde en op de weide.
De buitendeur links die op het schilderij hierboven afgebeeld staat, staat net niet op de foto.
Rechts de ramen die uitgeven op de binnenkoer van de abdij / de speelplaats van het weeshuis.
Achter het altaar op de achtergrond van de foto liggen de stal en de schuur.
De muurschilderingen op de foto waren er nog niet toen de weesmeisjes er hun slaapzaal hadden. Ze werden pas aangebracht in de periode 1923-1925 door de gekende monnik-kunstenaar uit de abdij Frère François Mes. Op vandaag zijn de meeste van die muurschilderingen weer verdwenen…
Welke kinderen konden in Wisques terecht?
Het weeshuis van Wisques is wellicht de eerste georganiseerde (Belgische) opvangmogelijkheid van de Eerste Wereldoorlog en had misschien daardoor specifieke eigen toegangsregels die afwijken van de toelatingsvoorwaarden van de later opgerichte schoolkolonies die zich vooral richtten op het veilig stellen van kinderen uit de frontstreek.
Dé voorwaarde om toegelaten te worden: de kinderen zijn wees, in ieder geval van hun vader óf moeder.
Er zijn enkele uitzonderingen op die regel: de ouders kunnen (al dan niet tijdelijk) niet voor hun kinderen zorgen omdat ze ziek zijn, in een hospitaal verblijven, of in het bezet gebied achtergebleven zijn. Deze uitzondering geldt ook voor kinderen waarvan de vader soldaat is of krijgsgevangene.
Camille Delaere vertelt…
“Voor veel vluchtelingenkinderen uit de omgeving van Ieper is het verhaal gelijkaardig. In oktober 1914, toen de Duitsers kwamen en hun granaten vielen, moesten veel gezinnen vluchten. Ze verlieten hun huizen zonder veel mee te nemen en dikwijls zonder een doel. Ze zwierven van de ene naar de andere plek, altijd op de vlucht voor gevaar en zonder onderdak. Ze sliepen op stro, in hooi, soms op de grond of zelfs buiten onder de sterren, of zoals Emilie Mandeville uit Staden met haar vier dochtertjes, in een bos. Soms vonden ze een leeg huis of een schuur waar ze konden schuilen, maar vaak werden ze er weggejaagd door soldaten of gendarmes vanwege het gevaar of het risico op ziekte. Ze waren uitgeput, hongerig, verdrietig, ziek en zaten vaak vol met luizen. Véél mensen, dikwijls moeders, stierven aan buiktyfus, nog voordat ze naar een ziekenhuis konden worden gebracht.”
“Veel kinderen hebben hun beide ouders verloren. Sommige andere kinderen hebben geen gekende familie, maar bij een klein aantal werd die later gevonden en werden de kinderen in Wisques opgehaald, zoals het meisje Martha Nollet uit Langemark. Haar gezin vluchtte met hun schamele bezittingen op een stootkar door Ieper, toen een granaat viel en hen uit elkaar sloeg. Martha, ongeveer acht jaar oud, bleef voor dood achter. Ze was gewond en had een oog verloren. Haar vader was dood, maar haar moeder ontdekte tijdens haar verdere vlucht in Zuid-Frankrijk dat Martha nog leefde. Ze kwam Martha nog tijdens de oorlog ophalen uit het weeshuis in Wisques.”
“Sommige kinderen werden teruggebracht toen hun ouders uit het ziekenhuis kwamen, zoals de Baelde-kinderen uit Ieper. Deze werden op 28 april 1915 gevonden in een plas bloed, het bloed van hun ouders. Negen mensen uit twee families sliepen op wat houten planken op de grond, in een smalle keuken. Er viel een granaat op het huis en vier mensen waren gedood. De vader en zijn oudste zoon waren gewond. Enkel de kleintjes Robert en Albert en hun zusje baby Jeanne bleven ongedeerd, werden opgevangen in Wisques en teruggebracht toen de vader en zoon het ziekenhuis konden verlaten.”
“Deze vluchtelingenkinderen hadden een moeilijk leven. Vaak gaven Engelse of Franse soldaten hen wat brood of wat van hun soldij. Dan gingen de kinderen door met hun zwerftocht tot ze uiteindelijk op één of andere manier in het weeshuis van Wisques of Wizernes terechtkwamen. Veel van deze kinderen hadden al maanden geen schone kleren of wasgoed gehad. Ze waren erg vuil en vol met luizen.”
Zie b.v. het verhaal van Madeleine.
Maar zoals oprichter Camille Delaere later in de oorlog schreef: “Ze zijn nu gelukkig in het weeshuis en hopen geduldig op de komst van vrede. Ze vroegen ook Amerika om hen te helpen, zodat hun toekomst veilig zou zijn, omdat ze alles verloren hadden, behalve hun eer.”


Hoeveel kinderen verbleven in het weeshuis te Wisques?
Op 1 augustus 1915 is de oorspronkelijke groep van 19 kinderen uit het weeshuis van Sint-Juliaan (situatie april 1915) al aangegroeid tot 93 kinderen (zonder de kinderen van de crèche mee te rekenen).
In het Algemeen Rijksarchief in Brussel worden namenlijsten bewaard van de kinderen in de twee afdelingen van het weeshuis voor meisjes te Wisques (crèche en grotere kinderen) en van het weeshuis voor jongens in Wizernes.
Het is niet duidelijk op welke datum deze lijsten werden opgemaakt.
Dit zijn de aantallen die we uit deze lijsten kunnen halen:
– Crèche van Wisques: 23 kinderen (8 jongens en 15 meisjes)
– Weeshuis van Wisques: 95 meisjes
– Weeshuis van Wizernes: 72 jongens
Als toelichting bij een personeelslijst met de namen van de acht zusters Paulinen van Sint-Juliaan die werkzaam zijn in het weeshuis van Wisques, noteert Camille Delaere [Vertaald]:
“Zusters Paulinen van Kortrijk, gedwongen om hun klooster (affiliatie van het moederklooster in Kortrijk) bij het naderen van de Duitsers op 21 oktober 1914 te verlaten.
Ze waren gevlucht naar het klooster van St.-Jan-Watou (andere affiliatie van de zelfde communauteit) en die vrijwillig aanvaardden om de zorg over het weeshuis te dragen dat ik wilde oprichten voor de kinderen van Ieper en omstreken, slachtoffers van de oorlog.
Het weeshuis van Wisques telt 126 meisjes, dat van Wizernes dat ik eveneens heb opgericht, telt 77 jongens. In elk weeshuis kunnen we nog bijkomend minstens een half dozijn weeskinderen aanvaarden, waarvan minstens de vader of de moeder overleden is en bij voorkeur broers of zussen zijn van onze kinderen en die verblijven in andere schoolkolonies, met als doel om weeskinderen van dezelfde families te herenigen.
De verantwoordelijkheid voor de twee weeshuizen berust bij ondergetekende, Delaere Camille, pastoor van Sint-Pieters te Ieper, geboren te Hulste op 15 mei 1860, hun stichter. Ik ben zowel directeur als aalmoezenier van het weeshuis van Wisques.
Wisques, 10 maart 1918.
[getekend] C Delaere”
-Op twee niet-gedateerde groepsfoto’s die in de tuin genomen zijn, tellen we 126 meisjes. Dit aantal komt overeen met wat Camille Delaere schreef op 10 maart 1918 [Zie hierboven]. Verspreid tussen de kinderen staan 8 zusters en Camille Delaere. Er lijken geen kleintjes uit de crèche op te staan. Vermoedelijk dateert deze foto van na de verhuis van de crèche naar Caestre.
-Op een niet-gedateerde foto van het Amerikaanse Rode Kruis, genomen op de buitentrap van het ‘Terrasse’, tellen we 40 kleine kinderen, 82 grotere kinderen en zien we ook 8 zusters (7 achteraan en Zr. Godelieve tussen de kinderen), 7 kinderverzorgsters en Camille Delaere.
-Op een andere gelijkaardige foto van het Amerikaanse Rode Kruis genomen op 13 december 1919, dus ruim een jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog, tellen we 38 kleintjes, 90 grotere kinderen met 8 zusters (7 achteraan en Zr. Godelieve aan de zijkant van de kinderen) en Camille Delaere. Dit is wellicht de laatste groepsfoto die in Wisques genomen werd.
De namenlijst
We hopen in de toekomst, op een of andere manier, de informatie over de kinderen die tijdens de Eerste Wereldoorlog verbleven in het weeshuis te Wisques (met de kloosterzusters van Sint-Juliaan) beschikbaar te stellen.
Hieronder vind je een aanzet met een eerste namenlijst die we konden samenstellen uit verscheidene informatiebronnen.
De lijst is alfabetisch gerangschikt op de familienaam van de meisjes en jongens die verbleven in Wisques (meisjes), de crèche in Wisques (meisjes en jongens; later verhuisd naar Caëstre) en Wizernes (jongens, later verhuisd naar Joué-les-Tours).
In de tweede kolom vind je de geboortedatum (als we daarover beschikken, let op met de geboortedatum 1 januari: daarvan klopt wellicht enkel het geboortejaar; geboortejaar 1800 betekent dat we geen geboortejaar kennen).
In de derde kolom vind je de geboorteplaats.
We beschikken nog over bijkomende info over de kinderen.
Wenst u meer te weten of beschikt u zelf over info, neem dan zeker contact op via wisques[apenstaartje]sint-juliaan.be.
Het is onze bedoeling om dit nog verder uit te werken.
| Naam | Geboortedatum | Geboorteplaats |
| Acke Georges | 1/01/1904 | Zonnebeke |
| Alleman Maria | 4/07/1904 | Ieper |
| Ampe Jeanne | 15/06/1903 | Woesten |
| Baelde Albert | 15/09/1910 | Ieper |
| Baelde Jeanne | 1/11/1914 | Onbekend |
| Baelde Robert | Ieper | |
| Baert Godelieve | 20/01/1912 | Poperinge |
| Baert Maria | 30/11/1909 | Poperinge |
| Bataille Fernande | 7/01/1915 | Bailleul |
| Bintein Alixe | 25/08/1902 | Hollebeke |
| Bintein Maria | 5/03/1899 | Hollebeke |
| Blomme Jeannette | 29/03/1912 | Forthem Alveringem |
| Bouchart Marguerite Marie | 5/10/1909 | Houthem |
| Bouckaert Alphonse | 1/01/1908 | Houthem |
| Bouckaert Louis | 1/01/1906 | Houthem |
| Boudolf Jérôme | ||
| Boudolf Joseph | ||
| Boudry Adronie | 7/10/1899 | Geluvelt |
| Boudry Bertha | 3/12/1900 | Kemmel |
| Boudry Henri | 25/05/1908 | Geluvelt |
| Boudry Marie | 28/05/1901 | Geluvelt |
| Boudry Martha | 27/09/1902 | Geluvelt |
| Boudry Omer | 1/01/1911 | Geluvelt |
| Boudry Rachel | 12/11/1904 | Geluvelt |
| Bourdeau Irène | 26/05/1912 | Poelkapelle |
| Bourdeau Irma | 13/01/1913 | Poelkapelle |
| Bovyn Laura | 19/05/1902 | Beveren bij Oudenaarde |
| Brachez Madeleine | 30/09/1903 | Staden |
| Brachez Marguerite | 26/04/1906 | Staden |
| Brachez Maria | 26/12/1912 | Staden |
| Brachez Mirca | 5/06/1909 | Staden |
| Breyne Rachel | 15/11/1912 | Klerken |
| Cappan Martha | 30/05/1915 | Granville (Manche) |
| Carpentier Marie | 10/05/1904 | Poperinge |
| Catrysse Irma | 1/02/1902 | Oostende |
| Chaerle Madeleine | 5/07/1908 | Zonnebeke |
| Chaerle Maria | 28/11/1909 | Zonnebeke |
| Christiaens Clotilde | 23/08/1900 | Kortrijk |
| Christiaens Maria | 9/10/1903 | Kortrijk |
| Christiaens Rachel | 22/09/1899 | Kortrijk |
| Claerebout Maria | 11/11/1911 | Boezinge |
| Coffyn Céline | 10/10/1913 | Ieper |
| Cokele Brigitte | 7/04/1904 | Kortrijk |
| Cokele Isabelle | 17/04/1903 | Kortrijk |
| Cordonnier Judith | 1/08/1906 | Dikkebus |
| Corneille Larnon Jules | 14/03/1913 | Beselare |
| Courtequitte Robert | 18/11/1907 | Ieper |
| Creupelandt Julia | 1/09/1900 | Kortrijk |
| De Mey Gerard | 7/11/1900 | Zonnebeke |
| De Mey Valère | 30/03/1902 | Zonnebeke |
| Debruyne Blance | 28/03/1898 | Ieper |
| Declercq Emma | 24/07/1904 | Dikkebus |
| Declercq Godelieve | 25/07/1912 | Dikkebus |
| Declercq Maria | 25/01/1907 | Dikkebus |
| Declercq Maurice | ||
| Decraemer Martha | 20/01/1913 | Reninge |
| Decros Henri | ||
| Decuyper Roberta-Paula | 24/09/1912 | Moorslede |
| Dedier André | 1/01/1912 | Passendale |
| Dedier Godelieve | 1/02/1914 | Westrozebeke |
| Dedier Marie Louise | 11/01/1907 | Westrozebeke |
| Dedier Martin | 7/08/1910 | Westrozebeke |
| Defever Maria-Gabrielle | 19/03/1910 | Dikkebus |
| Degrove Anna | Muizen bij Mechelen | |
| Degrove Jeanne | Muizen bij Mechelen | |
| Degrove Maria | Muizen bij Mechelen | |
| Degryse Joseph | 19/03/1903 | Roeselare |
| Degryse Madeleine | 16/06/1900 | Roeselare |
| Degryse Maria | 8/01/1904 | Roeselare |
| Degryse René | 19/01/1901 | Roeselare |
| Deleu Jeanne | 1/10/1914 | Beselare |
| Deleu Suzanne | 1/05/1908 | Menen |
| Demeestere Marie | 8/12/1898 | Kortrijk |
| Demeulenaere Octavie | 25/09/1903 | Rysbourg |
| Demey Anna | 1/01/1909 | Zonnebeke |
| Demey Godelieve | 6/05/1903 | Zonnebeke |
| Denudt Madeleine | 20/05/1908 | Warneton |
| Denudt Marie-Louise | 20/07/1910 | Warneton |
| Denudt Martha | 16/08/1911 | Warneton |
| Denys Marguerite | 25/01/1902 | Brugge |
| Depoortere Arthur | Klerken | |
| Depoortere Julia | 1/01/1908 | Klerken |
| Deprez Nestor | Poperinge | |
| Deprez Remi | 1/12/1912 | Onbekend |
| Dequecker Maria | 19/09/1906 | Dikkebus |
| Devalejo Maria | 27/01/1909 | Brugge |
| Devos Adrienne | 28/01/1909 | Poperinge |
| Devos Alice | 10/05/1905 | Poperinge |
| Devos Maria | 23/01/1903 | Poperinge |
| Deweerdt Jeanne | 27/05/1907 | Ieper |
| Dewilde Jeanne | Zonnebeke | |
| Dewilde Laura | 7/08/1907 | Zonnebeke |
| D’Hondt André | ||
| Dillies Gaston | 21/05/1904 | Zarren |
| Dillies Joseph | 1/01/1907 | Zarren |
| Dillies Martha | 28/08/1906 | Zarren |
| Dillies Victor | Zarren | |
| Dochy André | Zonnebeke | |
| Dochy Georges | Zonnebeke | |
| Dochy Gerard | Zonnebeke | |
| Dochy Julien | Zonnebeke | |
| Doolaeghe Bertha | 1/01/1909 | Ieper |
| Doolaeghe Jeanne | 25/04/1907 | Ieper |
| Doom Gabrielle | 6/12/1913 | Dikkebus |
| Doom Maria | 24/11/1912 | Dikkebus |
| Dutry Maria | 15/08/1905 | Passendale |
| Firmin Fernand | 5/06/1915 | Hazebrouck |
| Gesquière Gaston | 5/09/1909 | Poperinge |
| Gesquière Omer | 24/08/1911 | Poperinge |
| Ghesquière Nelly | 1/11/1912 | Ieper |
| Ghesquière Solange | 16/10/1910 | Ieper |
| Ghesquière Zoë | 5/07/1909 | Sint-Jan (Watou) |
| Glorieux Paula | Marke | |
| Haezebrouck Albert | 1/01/1907 | Poperinge |
| Haezebrouck Alice | 1/06/1911 | Poperinge |
| Haezebrouck Clara Emilia | 1/01/1909 | Mouscron |
| Haghebaert André | 8/05/1912 | Reninge |
| Haghebaert Elza | 13/03/1907 | Reninge |
| Haghebaert Gaston | 23/02/1909 | Reninge |
| Haghebaert Robert | 22/03/1906 | Reninge |
| Hardy Maria | 1/08/1903 | Zuidschote |
| Hesschentier Emile | 14/05/1906 | Reninge |
| Hesschentier Zulma | 14/05/1906 | Reninge |
| Huyghe Marie-Louise | 4/05/1913 | Beveren |
| Igodt Emile | Boezinge | |
| Igodt Orinda | 12/01/1910 | Boezinge |
| Joseph Ferdinand | 13/06/1906 | Kemmel |
| Joseph Firmin | 30/01/1905 | Kemmel |
| Joseph Florent | 10/06/1908 | Kemmel |
| Joseph Floris | 4/06/1909 | Kemmel |
| Kerkhof Norbert | 1/01/1906 | Ieper |
| Knockaert Cyrille | 24/05/1910 | Geluvelt |
| Knockaert Henri | 1/12/1907 | Geluvelt |
| Knockaert Marguerite Madeleine | 4/05/1905 | Geluvelt |
| Knockaert Marie Louise | 23/03/1903 | Geluvelt |
| Lanoote Achiel | 1/11/1906 | Zillebeke |
| Lanoote Cyrille | 1/01/1904 | Zillebeke |
| Lanoote Gaston | 21/05/1900 | Zillebeke |
| Lanoote Léopold | 27/07/1901 | Zillebeke |
| Larnon Joseph | 16/03/1906 | Zonnebeke |
| Larnout Anna | 17/04/1909 | Zonnebeke |
| Larnout Joseph | 1/01/1907 | Beselare |
| Larnout Marguerite | 19/06/1903 | Beselare |
| Larnout Martha | 21/01/1905 | Beselare |
| Lauwers Alphonse | 1/01/1912 | Staden |
| Lauwers Marcel | 1/01/1909 | Staden |
| Lauwers Maria | 1/11/1910 | Staden |
| Lefebvre Clara | 27/10/1912 | Reningelst |
| Lemahieu Adrienne | 1/09/1914 | Moorslede |
| Lemahieu Elza | 1/01/1912 | Moorslede |
| Lemahieu Gérard | ||
| Lemahieu Joseph | Onbekend | |
| Lemahieu Maria | 20/06/1914 | Ploegsteert |
| Lemahieu Michel | ||
| Leuwers Maria | 23/09/1909 | Poperinge |
| Lievens Marie | 30/03/1910 | Vlamertinge |
| Lievens Martha | 18/10/1911 | Vlamertinge |
| Luyssaert Agnès | 2/07/1913 | Oostvleteren |
| Luyssaert Joseph | 30/01/1915 | Oostvleteren |
| Luyssaert Madeleine | 27/01/1910 | Oostvleteren |
| Luyssaert Marie-Jeanne | 25/06/1911 | Oostvleteren |
| Matton Gaston | ||
| Michiel Antoinette | 21/06/1904 | Ieper |
| Ooghe Sylvie | 7/06/1909 | Bruxelles |
| Ozeel Maria | 22/12/1912 | Merkem |
| Penet Marcella | 19/08/1907 | Westrozebeke |
| Penet Rachel | 3/10/1905 | Westrozebeke |
| Plateau Coralie | 1/10/1914 | Kemmel |
| Plateau Sylvie | 10/08/1913 | Dranouter |
| Poot Blanche | 7/12/1907 | Fleury-la-Rivière |
| Poot Odette | 9/07/1910 | Vauciennes |
| Priem André | 18/05/1908 | Ieper |
| Priem Roger | 16/05/1912 | Ploegsteert |
| Provoost Jeanne | Onbekend | |
| Pynaert Léontine | 11/11/1900 | Menen |
| Roelens Marguerite | 2/05/1905 | Comines |
| Roelens Mimi | 25/11/1911 | Comines |
| Roose Jeanne | 14/09/1913 | Woumen |
| Roose Simonne | 20/01/1915 | Houthem |
| Salomez Maria | 15/04/1914 | Poperinge |
| Sarrazin Palmyre | 18/01/1907 | Comines |
| Sengier Madeleine | 1/08/1914 | Dikkebus |
| Sengier Marcel | 1/03/1913 | Bruxelles |
| Seynaeve Clementine | 1/01/1906 | Bruxelles |
| Simoens Zoë | 2/06/1901 | Klerken |
| Siraut Cécilienne | 22/10/1906 | Calais |
| Siraut Christiane | 11/07/1912 | Sallaumines |
| Stragier Gérard | ||
| Stragier Joseph | ||
| Stragier Maria | 15/07/1906 | Moorslede |
| Stragier Rachel | 14/07/1911 | Moorslede |
| Stragier Remi | ||
| Tack Michel | 7/07/1915 | Hazebrouck |
| Taverne Laura | 12/02/1914 | Assebroek |
| Taverne Yvonne | 26/05/1909 | Assebroek |
| Therry Irma | 18/08/1911 | Zillebeke |
| Therry Zarima | 18/08/1911 | Zillebeke |
| Timmerman Marthe | 8/03/1904 | Dikkebus |
| Timperman Madeleine | 9/09/1906 | Dikkebus |
| Timperman Martha | 8/03/1904 | Dikkebus |
| Tournicourt Marguerite | 11/07/1905 | Brugge |
| Tuyttens Adrienne | 20/05/1906 | Kortrijk |
| Tuyttens Germaine | 18/05/1907 | Kortrijk |
| Tuyttens Suzanne | 16/10/1904 | Kortrijk |
| Vanassche Emma | 20/03/1905 | Passendale |
| Vanassche François | ||
| Vanassche Franz | 1/01/1914 | Onbekend |
| Vanassche René | Passendale | |
| Vandamme Gaston | 1/01/1906 | Passendale |
| Vandamme Henri | 8/08/1904 | Passendale |
| Vandamme Léon | 1/01/1903 | Passendale |
| Vandamme Marguerite | 2/08/1909 | Moorslede |
| Vandamme Michel | Onbekend | Passendale |
| Vandamme Willy | Onbekend | Passendale |
| Vandenberghe Madeleine | 14/03/1909 | Ieper |
| Vandenberghe Suzanne | 8/04/1912 | Ieper |
| Vandendriessche Marie | 1/07/1911 | Lille |
| Vandewaetere Eveline | 15/02/1909 | Hooglede |
| Vandewaetere Germaine | 24/09/1906 | Hooglede |
| Vandewaetere Madeleine | 25/07/1904 | Hooglede |
| Vandewynckel André | 8/08/1907 | Ieper |
| Vandewynckel Arthur | 6/04/1900 | Ieper |
| Vandewynckel Edmond | 16/09/1909 | Ieper |
| Vandewynckel Marcel | 2/03/1901 | Ieper |
| Vandewynckel Michel | 8/05/1905 | Ieper |
| Vandromme Achilles | Staden | |
| Vandromme Godelieve | 11/09/1911 | Langemark |
| Vandromme Madeleine | 14/12/1906 | Langemark |
| Vandromme Maria | 14/12/1904 | Langemark |
| Vaneeckhoutte Irma | 20/10/1905 | Kemmel |
| Vaneeckhoutte Julia | 24/12/1899 | Kemmel |
| Vanhaverbeke Jeanne | 23/12/1903 | Kortrijk |
| Vanhaverbeke Julia | 23/04/1898 | Kortrijk |
| Vanhaverbeke Paula | 1/07/1906 | Kortrijk |
| Vanloosveldt Irma | 25/05/1905 | Petegem bij Oudenaarde |
| Vanraes Georges | 1/11/1903 | Beselare |
| Verbeke Elie | 15/07/1905 | Zillebeke |
| Verbeke Germaine | 1/08/1900 | Sint-Jan (Ieper) |
| Verbeke Irma | 1/01/1910 | Sint-Jan (Ieper) |
| Verbeke Léon | 1/01/1906 | Zillebeke |
| Verbeke Maria | 1/01/1907 | Sint-Jan (Ieper) |
| Vercaemer Claire | 12/08/1900 | Wervik |
| Vercaemer Constant | 1/01/1910 | Wervik |
| Vercaemer Marcel | 1/01/1903 | Wervik |
| Vercaemer Valère | 1/01/1906 | Wervik |
| Vercaemer Yvonne | 12/05/1910 | Wervik |
| Vercaigne Alberic | 10/05/1913 | Passendale |
| Vereecke Lionel | Poperinge | |
| Vereecke Marie-Jeanne | 23/07/1903 | Poperinge |
| Vereecke Yvonne | 1/01/1905 | |
| Vermeersch Marguérite | 8/09/1912 | Poelkapelle |
| Vermote Bertha | 25/05/1907 | |
| Vermote Madeleine | 11/04/1904 | Reninge |
| Vermothe Henri | 26/03/1911 | Reninge |
| Volkaert Leon | 1/01/1910 | Ieper |
| Vromman Gabrielle | 14/09/1901 | Meulebeke |
| Vromman Yvonne | 15/11/1902 | Meulebeke |
| Wullepit Henri | 1/01/1905 | Zillebeke |
| Wullepit Pierre | 1/01/1909 | Zillebeke |
| Wullepit Remi | 1/01/1907 | Zillebeke |
| Wyffels Firmin | ||
| Wyffels Jérôme | ||
| Wyffels Joséphine | 1/01/1907 | Westvleteren |
Het leven in Wisques
Over de praktische organisatie van het leven in het weeshuis te Wisques noteert de eerste ‘directeur’ Achiel Declercq op 1 augustus 1915, als alles een beetje in de plooi begint te vallen en het weeshuis nagenoeg volzet is, het volgende:
[Vertaald]
“Instructie en opvoeding van de kinderen
Het lager onderwijs wordt er georganiseerd volgens het Belgische programma en is ingedeeld in drie graden:
Het weeshuis telt drie klassen:
• De 1e klas (lager niveau), waar de eerste basisprincipes worden onderwezen. Deze telt ongeveer vijftig leerlingen, verdeeld over twee groepen.
• De 2e klas (middelbaar niveau) is voor degenen die al enige scholing hebben gehad en zich daar nog iets van herinneren (ongeveer 30 leerlingen).
• De 3e klas (hoger niveau) is voor de meest gevorderde leerlingen (ongeveer 15 leerlingen).
Vanaf de start was er een naaischool: de handigste meisjes krijgen soms toestemming om zelf kleding te maken, die ze daarna mogen dragen. Momenteel wordt er een kantwerkschool en een linnenschool opgericht.
Elke oudere leerling is verantwoordelijk voor een jongere van 3 tot 5 à 6 jaar: ze helpen hen in de slaapzaal en bij het wassen en dragen zorg voor hun kleding, waarvoor ze samen verantwoordelijk zijn.
Deze methode creëert niet alleen een band tussen deze jonge zielen, maar leert hen ook op een praktische manier om te werken en stimuleert een gezonde wedijver die overal en altijd hun eigenwaarde zal versterken.
Om discipline, werkijver, beleefdheid, netheid en orde te bevorderen, kunnen de kinderen punten verdienen.
Wekelijks worden deze bekendgemaakt, en aan het eind van de maand krijgen voorbeeldige leerlingen een erekaart van de 1e of 2e graad, die recht geeft op een speciale beloning.
Voor een goede hygiëne volgt na elk lesuur een pauze.
Minstens twee keer per week maken de leerlingen een wandeling.
De zaterdag is volledig gewijd aan lichaamsverzorging.
Het weeshuis beschikt over een badkamer.
Er zijn twee kamers die uitstekend als ziekenboeg kunnen dienen. Hun grootste verdienste is echter dat ze bijna altijd leeg blijven.
De medische zorg wordt gedragen door de autoriteiten van het Engelse Militaire Hospitaal nr. 7.
De heer dokter Vermeersch uit Oostende, verbonden aan het ziekenhuis, heeft dokter Dewulf opgevolgd, die elders werd benoemd. Hij bezoekt het weeshuis minstens drie keer per week.
Wat betreft de medische en hygiënische zorg voor onze dierbare wezen, moeten we onze dankbaarheid uitspreken aan generaal Sir Arthur Slogett, K.C.M.G.; kolonel S. Guise-Moores A.M.S.; luitenant-kolonel C.E. Pollock R.A.M.C.; majoor H. Harding R.A.M.C.; luitenant R. Broson R.A.M.C.; luitenant Hunter R.A.M.C.; en vooral aan dokters Dewulf en Vermeersch, wier toegewijde en waakzame zorg onbetaalbaar is en het weeshuis tot een eersteklas gezondheidsinstelling heeft gemaakt.”
Op dezelfde datum (1 augustus 1915) noteert Achiel Declercq de volgende namen van meisjes die dan in het weeshuis verblijven (de kinderen van de crèche staan daar niet bij):
Naam Voornaam Leeftijd
Alleman Maria 11
Baert Godelieve 3
Baert Maria 4
Bintein Alix 13
Bintein Maria 16
Bouchard Marguerite 4 1/2
Boudry Adronie 15
Boudry Marie 14
Boudry Martha 13
Boudry Rachel 11
Bovyn Laura 13
Brachez Madeleine 11 1/2
Brachez Marguerite 9
Brachez Mirca 6
Christiaens Clothilde 14 1/2
Christiaens Maria 12
Christiaens Rachel 15 1/2
Cordonnier Judith 9
Creupelandt Julia 14 1/2
Declercq Emma 11
Declercq Maria 8
Dedier Marie-Louise 8
Degryse Madeleine 13
Degryse Maria 9
Deleu Suzanne 7
Delmotte Anna 16
Demeestere Marie 16
Demeulenaere Octavie 11 1/2
Demey Godelieve 12
Demey Anna 4
Denys Marguerite 13
Dequecker Maria 9
Devalejo Maria 4
Devos Madeleine 12
Devos Marguerite 12
Deweerdt Jeanne 8
Dillies Martha 8 1/2
Doolaeghe Bertha 7
Doolaeghe Jeanne 9 1/2
Depoorter Julia 7
Ghesquière Solange 4 1/2
Ghesquière Zoë 5 1/2
Haeghebaert Elza 8
Haezebrouck Clara 7
Hardy Maria 10
Hesschentier Julma 9
Igodt Orinda 5
Joseph Bertha 5
Knockaert Marguerite 12
Knockaert Maria 10
Larnout Anna 6
Larnout Marguerite 12
Larnout Martha 10
Lorsom Germaine 14
Luyssaert Madeleine 5
Luyssaert Marie Jeanne 4
Michiel Antoinette 11
Nollet Martha 8
Penet Marcella 9
Penet Rachel 11
Poot Blanche 7 1/2
Poot Odette 5
Pynaert Léontine 14
Roelens Marguerite 10
Sarrasin Palmyre 9
Synaeve Clementine 11
Simoen Zoë 14
Timperman Madeleine 9
Timperman Martha 11
Tournicourt Marguerite 11
Tuyttens Adrienne 9
Tuyttens Germaine 8
Tuyttens Suzanne 10
Van Assche Emma 11
Vandamme Marguerite 4
Vandenberghe Madeleine 5
Vandendriessche Marie 4
Vandewaetere Eveline 9
Vandewaetere Germaine 6
Vandewaetere Madeleine 11
Vandromme Madeleine 9
Vandromme Maria 11
Van Eeckhoutte Irma 9 1/2
Van Eeckhoutte Julia 15
Vanhaverbeke Jeanne 10 1/2
Vanhaverbeke Julia 17
Vanhaverbeke Paula 9
Vanloosfeldt Irma 10
Verbeke Germaine 14
Verbeke Irma 5
Verbeke Maria 7
Vercaemer Claire 15
Vercaemer Yvonne 5
Ondertussen kwam oprichter Camille Delaere geregeld langs vanuit Ieper (tot het verplichte vertrek uit de stad op 9 mei 1915) en daarna vanuit zijn verblijfplaats in Poperinge (tot wanneer hij op 28 oktober 1915 Achiel Declercq komt vervangen wanneer die aangesteld word in ‘de scholen van de Koningin’ in Wulveringem).
Van E.H. Delaere wordt gezegd dat hij een vader was voor de zusters en de kinderen.
Bijna wekelijks begaf hij zich vanuit Ieper naar Wisques of Wizernes, waar hij een weeshuis voor jongens had opgericht, telkens met een wagen vol materieel en voedsel: “eene naaimachien der Lamothen, een waschmachien der Zwarte Zusters, stoven, boeken en meubels”.
Gedurende de hele oorlog was hij in de weer voor zijn wezen.
Hij ondernam ook alle mogelijke stappen om steun en financiële hulp los te krijgen van diverse organisaties: Comité Anglo-Belge, Aide Civile Belge, Friends’ Ambulance Unit, American Red Cross, …
Enkele citaten die ons iets meer vertellen over het leven van de zusters en hun weeskinderen uit de dagboeken van Camille Delaere:
- “13.09.1915.
Het naamfeest van gravin Louise d’Ursel (bestuurster van het werk ‘Aide Civile Belge’); zoo goed voor onze kinderen, wordt plechtig gevierd. - 28.10.1915.
Donderdag. Nog eens naar Wisques. Eindelijk zijn de papieren van E.H. Declercq in regel. Hij vertrekt naar de scholen van de Koningin te Wulveringhem. Ik blijf in zijn plaats. Dat stille leven komt zo vreemd voor: ’t waait en ’t regent.
In ’t schuifelen van den wind meen ik het schuifelen der bommen te ontwaren. Hoe stichtend het gezang der kinderen, het antwoorden aan de gebeden der H. mis, de algemeene communie onder de mis. Een andere wereld ! - 24.11.1915.
Zondag. Kiezing van den raad der Congregatie die ik opgericht heb onder de oudste meisjes van ’t gesticht. - 18.12.1915.
Zaterdag. Twee kleinen sterven aan broncho-pneumonie in de crèche.
Een Fransche soldaat maakt de kistjes. De begraving heeft plaats te Hallines den 20en. - 25.12.1915.
Kerstdag. 3 u. feest te Wisques. Prachtige kerstbomen. - 01.01.1916.
Zaterdag. De sergeanten van de school houden eraan de kinderen eenen kerstboom aan te bieden : kostelijk speelgoed, nuttige voorwerpen en lekkernijen worden uitgedeeld. - 26.04.1916.
Hare majesteit kwam onze gestichten bezoeken. - 01.06.1916.
Veel officieren en soldaten komen aan in de abdij. Kolonel Legett laat toe dat de kinderen den overschot van het eten gaan afhalen.
Op 30en mei begint dat werkje en onze trekpeerdjes komen af met kostelijken voorraad. Nog een koordje aan onze boog. Dec gratias. - 16.01.1917.
Dinsdag. Onze goede Koningin brengt met prinses Marie-José en kolonel du Roy de Blicquy aan onze kinderen van Wisques prachtige nieuwjaarsgeschenken, smakelijk en nuttig”.
Hieronder enkele foto’s genomen door het Amerikaanse Rode Kruis.
De originelen zijn glasplaatnegatieven die in de archieven van het Amerikaanse Congres in Washington D.C. USA bewaard worden.
De foto’s werden genomen op de tuintrap in de kloostertuin voor de gevel van het kasteel. Ruim een eeuw later is deze lokatie nagenoeg nog niets veranderd, enkel aan de rechterkant is er een nieuwe aanbouw bijgekomen.



De crèche van Wisques
De crèche van Wisques fungeerde deels onafhankelijk van het weeshuis. Er was eigen personeel en toen de Aide Civile Belge in april 1916 de ondersteuning van beide weeshuizen (Wisques en Wizernes) loslaat blijft de organisatie wel nog de crèche ondersteunen.
Een jaar later verhuist de crèche naar Caestre maar tijdens het Duitse lenteoffensief in het voorjaar 1918 wordt de situatie daar te gevaarlijk en strijkt iedereen weer tijdelijk neer in Wisques.


Ik liep weg van de anderen, naar buiten de tuin in. Daar waren de echte kleintjes, de meesten net groot genoeg om te lopen. Ze speelden en groeven in het zand, een stuk of vijfentwintig, onder toezicht van een paar oudere meisjes en een verpleegster. Ik ging op een boomstronk zitten en probeerde vriendschap te sluiten met een jongetje. Eerst was hij erg verlegen en keek hij me alleen maar aan met zijn grote blauwe ogen. Plotseling waggelde hij naar de andere kant van de tuin, en de hele bende waggelde hem achterna. Hij was duidelijk een leider in wording. In de verste hoek was een tapijt van paardenbloemen. Elk kindje plukte er een of twee en als een kudde kuikentjes kwamen ze terug om mij de bloemen aan te bieden. Het was té lief voor woorden en ik kreeg tranen in mijn ogen. Ik wilde ze allemaal omhelzen. Ik vroeg de verpleegster of dit een gewoon tafereel was, en ze zei dat ze dit nog nooit had gezien.
Carita Spencer in “War Scences I Shall Never Forget” [Vertaald uit het Engels]
Wisques en Wizernes - een krantenartikel in la "XXème Siècle" voorjaar 1915
Een Belgische journalist beschrijft zijn bezoek aan beide weeshuizen in een artikel in la “XXième Siècle”.
Zijn bezoek moet plaatsgevonden hebben in de beginperiode van beide weeshuizen, want het is nog Achiel Declercq die in Wisques is. Camille Delaere kwam hem vervangen op 28 oktober 1915.
Achiel Declercq noteert in zijn nota’s dat het bewuste artikel overgenomen is in een andere Franse krant: “Observations: Article du XXe Siècle est reproduit par l’Independance du Pas-de-Calais du 12 Sept. ’15”
[Vertaald uit het Frans]
“In Wisques dient een kasteel, gebouwd rond 1450 door een graaf van Sainte-Aldegonde, als toevluchtsoord voor weesmeisjes. Op het moment dat wij binnenkomen, komen de “groten” net uit de klas. Hun lichte klompen maken een klikklak-geluid op de stenen vloer van de gang, en de weesmeisjes buigen, als goed opgevoede kinderen, met de ogen naar de grond wanneer ze ons passeren.
Even later komen er twee kleine meisjes met een schuldbewuste blik achter de klasdeuren vandaan. Ze waren waarschijnlijk gestraft, en onze komst heeft hen, zo lijkt het, bevrijd. Ze vergeten zelfs te buigen! Wat zijn het er veel, daar – van meisjes die al een korset dragen (zij het een heel soepel), tot baby’s die nauwelijks geboren zijn. En voor al dat kleine grut is er een bedje of wiegje.
We gaan naar boven. Daar worden we verwelkomd door een concert dat allesbehalve symfonisch is: een dozijn krijsende baby’s in hun wiegjes probeert elkaar te overstemmen. Alleen de twee geluksvogels die op de arm van een zuster zitten – in hun rol als moeder – glimlachen.
Maar onze aanwezigheid is opgemerkt: het oplettendste kind zwijgt en kijkt ons aan met grote, ronde ogen waarin nog blinkende traantjes hangen… en de rest doet hem na. Het is even stil… maar niet voor lang.
Daar is een wiegje met één enkel naamplaatje: “Madeleine”, met als aanduiding: 5 tot 6 maanden. Men heeft het kindje diezelfde dag nog kunnen identificeren. Haar moeder, slechts lichtgewond, werd in het ziekenhuis teruggevonden. Haar vader is omgekomen.
Ondanks al deze tragiek heerst er een sfeer van geluk in het hele tehuis; dankzij de Engelse vrijgevigheid en de toewijding van het personeel ontbreekt het aan niets: de weesmeisjes genieten hier bijna van een echte familiesfeer. Pastoor Declercq en de zusters zorgen voor “hun kinderen” met de grootste toewijding.
In Wizernes is het een andere priester, pastoor Joseph Dilger – voormalig directeur van het weeshuis van Ieper – die, met hulp van vijf Zusters van Vincentius a Paulo uit Gits, een jongensweeshuis heeft ingericht. Dat gebeurde in de gebouwen van het patronaat en het naaiatelier, ter beschikking gesteld door mevrouw Panniez-Dambricourt. [Pagniez]
Op het moment dat wij de klas binnenkomen, staan alle kinderen op en klinkt er een krachtig: “Goeiedag, Meneer! Welkom!” Al die blonde, kortgeknipte hoofdjes draaien zich tegelijk naar ons toe. Enkele ogenblikken later komen de kinderen naar buiten – een oudere jongen, een jaar of tien, elf, geeft de hand aan een kleintje dat blijkbaar net z’n eerste korte broek draagt. Zo trekt een stoet van een honderdtal kinderen voorbij, grotendeels oorlogswezen.
Er wordt ons gewezen op een jongetje van drie dat er afwezig bij loopt; zijn vader, moeder, grootouders, broers en zussen kwamen allemaal om door dezelfde granaat, in hun kelder in Ieper. Hij alleen bleef ongedeerd – geen schrammetje.
De kinderen beginnen een enthousiast potje voetbal. “Helaas,” zegt priester Dilger, “kunnen we ze niet zo vaak laten spelen als ze zouden willen – ze verslijten te veel schoentjes op dat spel.”
Beide instellingen worden ondersteund door de weldadige hulp van het Werk van de Belgische Weeshuizen, onder bescherming van Hare Majesteit koningin Elisabeth. Zij bezocht beide huizen persoonlijk, en dat zelfs twee keer.
De medische verzorging werd verzekerd door een Belgische arts, verbonden aan het ziekenhuis van Malassise, die drie keer per week (en soms vaker) langskwam dankzij een auto die hem door het Engelse leger ter beschikking werd gesteld.
R.F.“
Wisques en Wizernes - Carita Spencer in “War Scences I Shall Never Forget”
De Amerikaanse weldoenster Carita Spencer (11 mei 1882 – december 1969) verliet New York op 4 maart 1916 voor een bezoek aan het oorlogsfront in Europa.
Het Surgical Dressing Committee dat ze vertegenwoordigde, had in mei 1916 al meer dan 5 miljoen stuks medisch materiaal verscheept: verbanden, watten en kleren, dit waren allemaal privé schenkingen.
Haar reisverslag “War Scences I Shall Never Forget” (1916) was bedoeld om fondsen te werven: “All money received from the sale of this book (50 cents per copy) is devoted to War Relief. No royalties or other reservations.”
In Poperinge is ze te gast bij Gravin Maria van den Steen de Jehay in het hospitaal Elisabeth.
Ze gebruikt, wellicht om veiligheidsredenen, in haar verslag geen persoons- en plaatsnamen, enkel initialen. Enkel de plaatsnaam Wisques komt toch twee keer voor.
Camille Delaere dateert het bezoek van Carita Spencer in zijn eigen nota’s op 3 mei 1916: “Visites: Mme Carita Spencer de New York, accompagnée de Mlle Block de Paris (le 3 Mai)”
Die datum is heel bijzonder want in zijn “Oorlogsdagboek” schrijft Delaere ook:
“3.5.1916
Juffrouw Block komt mij afhalen en voert mij naar Poperinghe. Gravin van den Steen laat mij weten dat de Friends geen werken meer wilden ondersteunen waarvan zij niet heel en al meester waren. De scheiding is volkomen en het werk Aide Civile Belge zal met Belgen voortgaan
…”.
Enkele dagen later wordt duidelijk dat het eigenlijk Gravin van den Steen de Jehay is die de banden tussen de beide weeshuizen en de Aide Civile Belge wilde doorknippen en niet zozeer de Friends…
Dat de officiële steun voor de weeshuizen vanuit de F.A.U. stopt, is dus het rechtstreekse gevolg van het spaaklopen van de samenwerking tussen de Friends’ Ambulance Unit en de Aide Civile Belge.
Hieronder de vertaling van hoofdstuk V (p. 38-50) waarin Carita Spencer beschrijft hoe ze in mei 1916 een bezoek brengt vanuit Poperinge aan de weeshuizen in Wizernes en Wisques.
Hier en daar staat tussen […] wat verduidelijking die in de brontekst niet voorkomt.
Camille Delaere zit dus samen met Carita Spencer in diezelfde ambulance, terugkerend uit Poperinge naar Wisques, net nadat hij daar de boodschap heeft moeten incasseren die er in feite op neer komt dat hij zijn plan zal moeten trekken met zijn weeshuizen…
Vandaar wellicht ook die ene onopvallende zin in het verslag van Carita Spencer:
“Als toch alle oorlogskinderen maar zo goed verzorgd werden als deze onder leiding van de goede pastoor! Moge het hem nooit ontbreken aan geld of voorraden om dit werk voort te zetten.”
[Vertaald uit het Engels]
“Weeshuizen P., mei 1916
De volgende ochtend maakten we een lange rit over de heuvels om de kleine Belgische weeskinderen te bezoeken en te zien hoe zij op Franse bodem werden verzorgd. Omdat er geen militaire wagen beschikbaar was, en omdat ik, voor de enige keer tijdens mijn reizen in oorlogstijd, geen papieren bij me had om de grens over te komen, besloten we de honderdtwintig kilometer af te leggen in een ambulance. Daarin kon ik me achterin verstoppen terwijl we voorbij de vertrouwde wachters suisden. Mejuffrouw M., in haar versleten kaki uniform met het Rode Kruis-embleem, zat voorin naast de chauffeur. In de ambulance, op het harde houten bankje, zat ik samen met die wonderbaarlijke held van Ieper, de pastoor van St. Pieters [Camille Delaere]. Wat een gezicht vol kracht, rust en bedachtzaamheid had hij! Voor de mensen van die streek was hij een heilige, speciaal door de hemel beschermd. Hij leek een betoverd leven te leiden. Hij was de laatste die de verwoeste resten van het ooit prachtige Ieper verliet. Men zegt dat hij zelfs de katten redde voordat hij vertrok, en nog steeds overviel hem een zo sterk verlangen om naar zijn geliefde stad terug te keren, dat zijn vrienden soms grote moeite hadden om hem tegen te houden. Hij hield van elke steen en was peetvader van elk arm kind in het dorp. Granaten zijn overal om hem heen ontploft, mensen naast hem om het leven brengend, maar door een wonder van het lot bleef hij ongedeerd. Zijn glimlach was een genot, zijn gesprekken betoverend.
Over de witte, stoffige weg vlogen we voort, want we hadden veel kilometers te gaan en meerdere stops te maken. Iedereen kent het prachtige, glooiende landschap in dit deel van Frankrijk: de bewerkte akkers, de keurige dorpjes, de witte weg als een lint tussen de netjes geplante bomenrijen. Ik kon het niet laten om triomfantelijk te zwaaien naar de verbaasde wachters toen ze zich realiseerden dat ze een ambulance met een burger erin hadden doorgelaten — en dan nog een vrouw ook! Maar de stofwolken verborgen ons voordat ze iets konden ondernemen.
We passeerden B. [Boeschepe?], een lieflijk stadje hoog op een heuvel, vanwaar we uitkeken over de verre vallei waar diep in het hart de vijandelijke loopgraven elkaar bevochten om de overhand. We stopten daar om een boodschap af te geven aan een officier en vernamen dat bijna iedereen in het stadje ziek was van een vleug verstikkend gas. Blijkbaar waren de dampen ’s nachts zo ver doorgedrongen, maar niet sterk genoeg om mensen wakker te maken. Zo hadden ze ze onbewust ingeademd. In deze streken slaapt iedereen met een gasmasker naast het bed.
We daalden de lange helling aan de andere kant van het stadje af en genoten van het weidse uitzicht voor ons. Hoe kon er iets anders dan geluk in de wereld bestaan op zo’n schitterende ochtend?
De pastoor en ik spraken over van alles en nog wat, en hij vertelde hoe hij en de gravin plannen maakten en werkten om genoeg geld en kleding te verzamelen voor de honderden wezen onder hun hoede. Als toch eens de afgedankte maar nog bruikbare warme kleren van mijn kleine vriendjes in Amerika gestuurd konden worden! En denk eens aan de vreugde die wat van hun overtollig speelgoed zou brengen!
Onze eerste stop was bij de jongens, en voor mij was het beslist een unieke ervaring. De pastoor kondigde aan dat ons een traktatie wachtte, want we zouden lunchen met de priesters [Dilger en Career] van W. [Wizernes], die het weeshuis runden. Hij zei dat ik zeker vader [Dilger] — een vrolijke, dikke, oude man — moest vragen om voor ons te zingen en te declameren. Het zou hem enorm plezieren en ons onuitsprekelijk amuseren, en hij had gelijk.
We betraden de binnenplaats van een oud stenen huis en nadat we verschillende lagen wit stof van ons hadden afgeklopt, gingen we naar het overvloedige feestmaal dat ons ter ere was bereid. De ontvangst was eenvoudig en hartelijk. We wasten onze handen in een oud tinnen teiltje en gebruikten de grofste handdoek die ik ooit heb gezien — ik ben ervan overtuigd dat die nooit zal verslijten. Vervolgens schoven we aan bij een maaltijd voor twintig, terwijl we met zes waren, en wat genoten ze ervan! Geen wonder dat vader bijna even breed als lang was, als hij elke maaltijd zo genoot als deze. Hij liet wijn uit de kelder halen — de laatste kostbare fles die hij uit Ieper had meegenomen. Na enig aandringen stond hij op aan het eind van de tafel en zong in een lief, zacht en krakerig oud stemmetje, waarbij hij zijn woorden zo articuleerde dat zijn ogenschijnlijk enige overgebleven voortand goed te zien was, de favoriete liedjes uit zijn jeugd. Ik weet zeker dat ze grappig waren, want hij lachte er zelf hartelijk om.
Na de lunch liepen we naar de slaapzalen van de jongens. Wat hielden ze van de vrolijke oude priester, en wat waren ze blij om de pastoor [Delaere] te zien! Van alle kanten van de binnenplaats renden ze, hun spel of gevecht achterlatend, en stortten zich op de twee mannen als een roedel vrolijk kwispelende foxterriërs. Waar hij het vandaan haalde weet ik niet, maar de pastoor toverde chocoladereep na chocoladereep tevoorschijn, en elke jongen kreeg een hap.
De jongens kregen onderwijs in eenvoudige vakken en leerden altijd zingen. Belgische boerenkinderen zingen werkelijk prachtig. Zelfs de kleintjes kunnen al meedoen. We gingen door de slaapzalen met rijen bedjes, oplopend in grootte, en aan het voeteneind van elk lag het andere pakje kleding netjes klaar — want morgen was het zondag en dan zouden ze zich allemaal netjes aankleden. De wasgelegenheden bestonden uit houten bankjes, ook weer in hoogte oplopend, met tinnen teiltjes en handdoeken, ongeveer één op drie jongens. Het deed me rillen om te bedenken hoe koud die plek moest zijn in de lange, vochtige winter, maar boerenkinderen zijn zulke ontberingen gewend.
Tenslotte kwamen we in het klaslokaal waar de oudere jongens ijverig werkten, in zowel het Vlaams als het Frans. En toen gebeurde er iets wat ik nooit zal vergeten: de kleintjes, drie- en vierjarigen, hadden gegeten en gespeeld en moesten nu een middagdutje doen. Werden ze als gewone kindjes naar bed gebracht? O nee! Ze kwamen het klaslokaal binnen getrippeld, hun grote ogen vol verwondering gericht op de vreemde dame. Wat verlegen en heel stil schoven ze langs hun babybankje, tegen elkaar aan kruipend. Toen, op een woord van de juf, gingen al die kleine rechterarmpjes tegelijk op tafel, de perfect ronde hoofdjes zakten in de ellebogen, drie keer knipperen en alle oogjes waren dicht. Als erwten in een peul sliepen ze. Wat had ik daar graag een filmopname van gehad!
Als laatste bezochten we de kapel, waar vader zo trots op was. Een kleine kapel met een muffe geur en een eenvoudig Mariabeeld in een hoge nis bij het raam. Vader had erboven een ruit van blauw glas geplaatst, een blauw dat het zonlicht veranderde in een wonderlijk koele, pure kleur. Hij zei dat het voor hem het symbool van hoop was, en dat hij, wanneer zijn hart zwaar was achter zijn opgewekte glimlach, hier alleen kwam om te denken en te bidden.
We wilden eigenlijk niet weggaan, maar we hadden nog een heel eind te gaan tot Wisques, waar de meisjes verbleven. Dus namen we afscheid van vader, zijn priesters en zijn kinderen. Ik hoop ze ooit nog eens terug te zien.
Onze rit werd nu opgeluisterd door tal van vliegtuigen — vriendelijke, die laag over de aarde cirkelden of zo hoog stegen dat ze bijna uit het zicht verdwenen. Ze hielden waarschijnlijk oefeningen voordat ze naar de Duitse linies zouden gaan.
In Wisques werden we ontvangen door de nonnen in het prachtige oude kasteel, dat nu een meisjesweeshuis was. De koningin had hier onlangs een bezoek gebracht, en het hele gebouw was nog versierd met gekleurd papier, bladeren en slingers. Het was een bijzonder en gedenkwaardig moment geweest voor de moederloze meisjes.
We kregen koffie uit een blinkende ketel op de grote ouderwetse kachel in de open haard. Alles was er kraaknet. De nonnen zorgden werkelijk goed voor de kinderen. De slaapzalen van de meisjes waren netjes, hier en daar opgefleurd met een lapje stof, een plaatje of een lintje. Alleen het strikt noodzakelijke was aanwezig, en zelfs dat was schaars. De meisjes leerden het huishouden doen en naaien, naast hun gewone lessen. Ze waren allemaal in het zwart gekleed, en de moeder-overste klaagde dat de abt het niet voor elkaar kreeg om hen in schoenen te houden. Een paar klassen zongen voor ons Belgische en Franse liederen en uiteindelijk, ter ere van mij, het dichtstbijzijnde wat ze aan iets Amerikaans konden bedenken: “God Save the King” — tenminste, het was in het Engels, de taal van de “vreemde dame”.
Ik liep weg van de anderen, naar buiten de tuin in. Daar waren de echte kleintjes, de meesten net groot genoeg om te lopen. Ze speelden en groeven in het zand, een stuk of vijfentwintig, onder toezicht van een paar oudere meisjes en een verpleegster.
Ik ging op een boomstronk zitten en probeerde vriendschap te sluiten met een jongetje. Eerst was hij erg verlegen en keek hij me alleen maar aan met zijn grote blauwe ogen. Plotseling waggelde hij naar de andere kant van de tuin, en de hele bende waggelde hem achterna. Hij was duidelijk een leider in wording. In de verste hoek was een tapijt van paardenbloemen. Elk kindje plukte er een of twee en als een kudde kuikentjes kwamen ze terug om mij de bloemen aan te bieden. Het was té lief voor woorden en ik kreeg tranen in mijn ogen. Ik wilde ze allemaal omhelzen. Ik vroeg de verpleegster of dit een gewoon tafereel was, en ze zei dat ze dit nog nooit had gezien.
Als toch alle oorlogskinderen maar zo goed verzorgd werden als deze onder leiding van de goede pastoor! Moge het hem nooit ontbreken aan geld of voorraden om dit werk voort te zetten.
De pastoor nam ons mee om de loopgraven en prikkeldraadversperringen te bekijken die de heuveltop omringden. Zelfs zo ver achter het front waren ze voorbereid. Goddank zijn we er nu zeker van dat deze loopgraven nooit meer bloed zullen zien.
De terugrit was lang, en ik geloof niet dat die ambulance vering had. Hoe overleeft een gewonde soldaat zo’n rit, zelfs als hij in een brancard hangt? vroeg ik me voortdurend af, want ik was beurs van top tot teen.
We kwamen te laat terug bij het ziekenhuis [Elisabeth in Poperinge] voor het diner met de anderen en waren zo moe dat we meteen naar bed wilden. Maar de gravin [van den Steen de Jehay] zei dat ik nog even moest opblijven voor het “vuurwerk.” Dus klommen we de toren in, vanwaar we een ruim uitzicht hadden over het niet al te verre front. Het is vreemd dat in de dagelijkse routine van de oorlog tegenwoordig de mannen zich overdag verschuilen in hun holen, want het is echt te gevaarlijk om zonder dekking vooruit te gaan. Pas als de duisternis valt, gaan de kunstlichten aan en begint de actie. Vuurbalonnen stijgen op en verlichten de horizon voortdurend. Je moet goed opletten, anders word je overvallen. Dan zie je het flitsen van de kanonnen en de baan van de granaten. Het leek wel een vuurwerkshow op de Amerikaanse Onafhankelijkheidsdag — maar dan zonder de kleuren.”
Wisques en Wizernes - John van Schaick in "The little corner never conquered"
Naar het einde van de oorlog toe, gaat het ‘American Red Cross’ een heel belangrijke ondersteunende rol spelen in de werking van beide weeshuizen.
De verantwoordelijken John van Schaick en Bicknell van het Amerikaanse Rode Kruis bekijken de situatie vooral heel praktisch en stellen vast dat de Friends’ Ambulance Unit vaste voet in de regio heeft en een heel goed uitgebouwd netwerk. Daarom beslist het A.R.C. om nauw samen te werken met de Friends. Doordat er nog steeds goede maar weliswaar officieuze contacten zijn tussen verantwoordelijken bij de FAU en Camille Delaere, wordt het A.R.C. een héél belangrijke partner voor de weeshuizen in het laatste jaar van de oorlog en ook ná de wapenstilstand.
Het begin van de samenwerking met het A.R.C. kunnen we dateren op 5 oktober 1917 en is voor de werking en het zelfstandig voorbestaan van beide weeshuizen (Wisques en Wizernes) bijna letterlijk van levensbelang!
[Camille Delaere]:
5/10/1917
Vrijdag 5 oktober – De heren John van Schaick en Bicknell van het Amerikaanse Rode Kruis brengen een bezoek aan de weeshuizen van Wisques en Wizernes. Ze beloven zich in te zetten voor ons werk, dat ze als zeer waardevol beschouwen.
Na de oorlog (1922) schrijft John van Schaick hierover een boek “The little corner never conquered – The Story of the American Red Cross War Work for Belgium”.
Daarin schrijft hij ook geregeld over Wisques.
Hieronder een uittreksel…
[Vertaald]
“Er bestonden talloze, min of meer zelfstandige kinderkolonies, formeel onder het gezag van de minister, maar niet opgenomen in de officiële lijst der Colonies Scolaires.
Met twee daarvan — Wisques en Wizernes — onderhielden wij een bijzonder hechte band. Dat kwam deels door hun ligging, dicht bij een van onze hoofdwegen naar het front, maar evenzeer door onze vriendschap met de opmerkelijke oude man die er de leiding had.
Abbé Delaere, sinds de oorlog deken van de verwoeste kathedraal van Ieper, was vóór die catastrofe een toegewijd pastoor van zijn stad. Hij bleef op zijn post tijdens de eerste aanval in de herfst van 1914 en ook tijdens de tweede, in maart 1915, toen Ieper in vlammen opging.
Duizenden burgers trachtten toen stand te houden onder het bombardement, verscholen in de donkere veiligheid van hun kelders. Soldaten en hulpverleners, die meenden dat de stad was verlaten, ontdekten soms tot hun ontzetting dat onder de verwoeste huizen nog vele mensen schuilden.
Abbé Delaere bleef, onverzettelijk te midden van het vuur. Hij diende de stervenden de laatste sacramenten toe, begroef de doden, hielp de overlevenden vluchten. Hij vertrok pas toen de Belgische minister van Oorlog hem persoonlijk beval te gaan. Men zegt dat hij de laatste burger was die Ieper verliet.
Nog wordt verteld van de lange, magere priester met het edele, geleerde gelaat, in zijn zwarte soutane, die heen en weer liep over het dak van zijn kerk om brandende balken weg te trappen en het gebouw te redden, terwijl Duitse granaten insloegen en de vlammen van de stad de nacht verlichtten. Voor zijn moed ontving hij een koninklijke onderscheiding.
Toen wij hem in 1917 terugvonden, woonde hij in het oude kasteel van de graven van Wisques, drie mijl van Saint-Omer, dertig mijl achter Ieper — maar nog altijd binnen het dreunend bereik van de kanonnen, die daar meer dan vier jaar lang onafgebroken donderden.
Daar had hij een toevluchtsoord ingericht voor de kinderen van Ieper: de meisjes in het kasteel, de jongens een mijl verderop, in oude gebouwen onder de zorg van zijn vrolijke assistent, pater Dilger, en de goedhartige zuster Mère Godelieve. In totaal waakten zij over ruim zeshonderd kinderen.
Wanneer wij bezoekers meenamen naar het front, brachten wij hen soms eerst naar Ieper en daarna naar deze kinderen. Geen pen kan recht doen aan de verwoesting van de oude Vlaamse stad, zoals zij er in 1917 en 1918 bijlag.
Britse schildwachten hielden de wagens staande, bevalen iedereen helmen op te zetten en gasmaskers gereed te houden. Steeds vielen er granaten, of gierden ze over de stad heen.
Verscheidene bezoekers vonden er de dood, al bleef dat onze gasten gelukkig bespaard — al was dat het soms weinig scheelde. De Britten verleenden daarom zelden nog toegang tot de stad.
Toen wij in het voorjaar van 1918 de Amerikaanse senator Thompson uit Kansas meenamen, ontsnapte hij meer dan eens ternauwernood — in de stad zelf, op de weg naar Veurne en later bij Vlamertinge en Poperinge.
Na de dreiging, de totale verwoesting, de angstige leegte van de straten vol granaatscherven, het onzekere wachten op de volgende inslag, en de wilde rit over de beschoten weg, waren de bezoekers altijd diep geschokt.
Wat zij vervolgens in Wisques zagen, was een wonderlijke ommekeer: een van de lieflijkste landschappen van Frankrijk — eeuwenoude bomen, groene weiden, bloeiende tuinen, vogels, bijen, bloemen en lachende kinderen.
Ze aten in de grote keuken van het kasteel, bij de immense open haard waarin hun maaltijd werd bereid. Dikke muren omringden hen; de geur van brood en soep hing in de lucht. De zusters, die werkelijk konden koken, bedienden hen met een warme glimlach. En allen proefden hun eten met een eetlust die werd aangescherpt door urenlange reizen, en met een dankbaar “God zij gedankt” in hun hart dat zij er levend waren uitgekomen.
Vaak haalde de goede Abbé uit een kast een fles van de kleine wijnvoorraad die hij nog uit Ieper had weten te redden. Zelfs de meest overtuigd geheelonthouder kon deze gift niet weigeren — het was alsof men de wijn van de communie dronk. Het was de hoogste eer die de Abbé kon betonen: een symbolische gemeenschap met het verloren Ieper — met zijn lakenhallen, zijn kathedraal, zijn vrolijke inwoners, nu verspreid of dood.
We dronken de wijn van Ieper. Het was een ritueel.
Zelfs de koelste New Yorkse zakenmannen voelden het gewicht ervan, en ze dronken met de stille vastberadenheid dat zulke gruwelen nooit meer mochten gebeuren.
Wanneer er tijd was, zongen de kinderen of droegen ze verzen voor. En als het speeluur was, namen ze de bezoekers bij de hand en dansten met hen in een grote kring op de binnenplaats. Elk kind had een verhaal dat het hart brak — hun levens waren vaak op wonderbaarlijke wijze gespaard gebleven, hun ouders meestal dood of verminkt. Soms zagen we een moeder met slechts één arm haar kind omhelzen.
De meisjes van Wisques straalden een levendigheid uit die men zelden aantrof in zulke omstandigheden. Ze waren spontaan, onbevangen, vol initiatief — precies wat de hervormers van het onderwijs als ideaal bezongen. De oudere meisjes zorgden als kleine moeders voor de jongere. De Abbé had een groep zusters om zich heen die uitzonderlijk begaafd was — één of twee met een degelijke opleiding — en de moeder-overste bezat tegelijk kracht en zachtheid.
De kolonies van Wisques en Wizernes vielen officieel onder de organisatie Aide Civile Belge, maar in de praktijk waren zij zelfstandig, al ontvingen ze steun van het Belgische ministerie van Binnenlandse Zaken. Hun trouwste vriend en beschermer was een ernstig ogende Engelse quaker, adjudant bij de Friends’ Ambulance Unit in Duinkerke. Hij was de raadgever en helper van de Abbé, en won de harten van de kinderen als geen ander bezoeker. In Vlaanderen zal men hem nog lang kennen als “Father Mordey”.
Toen de langeafstandsbommen en luchtaanvallen toenamen, moest Wizernes uiteindelijk worden geëvacueerd naar Joué-lès-Tours, ten zuiden van Parijs. Wij vonden dat een vergissing — en de dappere Abbé dacht er net zo over — maar de verantwoordelijken durfden het leven van de kinderen niet op het spel te zetten.
In de loop van vele maanden steunden wij Abbé Delaere met in totaal 115.000 frank. We zonden Amerikaanse schoenen, kleding en voedsel, een barak voor een vakschool, geld voor gereedschap — alles met grote moeite vervoerd door een verwoest land.
En uiteindelijk, toen het gevaar voorbij was, werden alle kinderen teruggebracht naar Vlaanderen, waar zij, met hulp van het Amerikaanse Rode Kruis, opnieuw een veilig thuis vonden.”
Na de wapenstilstand
Op 11 november 1918 noteert Camille Delaere in zijn dagboek enkel
“Wapenstilstand! Vrede! ’t Vaderland vrij! Leve België!”
Vanaf 1919 moest E.H. Delaere al te dikwijls afwezig zijn voor de godsdienstige belangen van de streek van Ieper.
Hij zocht een vervanger en vond die in de persoon van E.H. Benjamin De Grave, vóór de oorlog pastoor van Sint-Juliaan.
Deze nam gedurende tien maanden de taak van aalmoezenier waar.
Camille Delaere voorzag dat de paters opnieuw hun intrek zouden willen nemen in hun klooster en huurde een gebouw te Sint-Andries, Brugge.
Op 20 juli 1919 bracht hij er een voorhoede, bestaande uit Zr. Paula en acht grote weesmeisjes, heen.
Al gauw liet hij er een groot gebouw optrekken waarin klassen, een werkzaal, een eetzaal, een washuis, een kapel een een slaapplaats ondergebracht waren.
De grote verhuizing van personeel, voorraad en inboedel gebeurde op 30 maart 1920. Elf ‘lorries’ en ambulances van het Amerikaanse Rode Kruis zorgden voor de overbrenging.
[Camille Delaere:]
“Une trentaine d’enfants arrivent de Wisques à St André. Onze automobiles de la Croix R. A. font le déménagement. Je vais les attendre à St André et rentre le lendemain midi.”
De laatste ‘groep’, twee zusters en vier weesmeisjes, verliet het ‘Grand-Château’ van Wisques in de namiddag van Stille Zaterdag, 1 april 1920. Hun verblijf in het weeshuis te Wisques had vijf jaar en een paar dagen geduurd.
Op die manier verdween het weeshuis definitief van zijn oorspronkelijke standplaats Sint-Juliaan…
Twee dagen later, op 3 april 1920, namen de oorspronkelijke monniken vanuit Oosterhoud (Nl.), na bijna 20 jaar afwezigheid, opnieuw hun intrek in hun vroegere abdijgebouw in Wisques.
Noot: Slechts twee ‘vooroorlogse’ zusters kwamen wél terug naar Sint-Juliaan:
- Zr. Clemence (Augusta Vanbelle – Sint-Juliaan, 6 juli 1882 – Kortrijk, 18 februari 1975):
Geboren in Sint-Juliaan, onderwijzeres in Sint-Juliaan, bleef in ’t Vogeltje tijdens de oorlog, om na de oorlog als overste op 1 oktober 1921 naar Sint-Juliaan terug te komen tot 1948.
In 1949 trok ze voor 10 jaar naar Sint-Andries.
Ze overleed in het hoofdklooster in Kortrijk op 93-jarige leeftijd. - Zr. Paula (Marie Beels – Harelbeke, 25 oktober 1871 – Kortrijk, 27 augustus 1944):
Moet de ‘praktische’ zuster geweest zijn: ze deed vooral huishoudelijk werk in Sint-Juliaan en Wisques.
Was ook een beetje ‘pionier’: zij deed de opstartvoorbereidingen van het weeshuis in Sint-Andries vanaf 20 juli 1919, samen met acht oudere weesmeisjes, in voorbereiding van de grote verhuis van de rest op 30 maart 1920.
Op 12 oktober 1921 kwam ze Zr. Clemence vervoegen in haar oorspronkelijke ‘post’ maar nu de woestenij van Sint-Juliaan.
De tekst hieronder over het Sint-Camillusgesticht is overgenomen uit de Wikipedia: Sint-Camillus
De vroege middeleeuwen en de Villa van de Abdij
Na de Eerste Kruistocht bracht graaf Robrecht van Vlaanderen de lans van Sint-Andreas mee naar zijn landgoed Ter Straeten in Brugge. Dit was een gift die hij kreeg van de abt van Jeruzalem. Hij liet een abdij en een kerk bouwen op de gronden waar de huidige kerk van Sint-Andries en het rusthuis Regina Coeli staan. De benedictijnenabdij en de kerk werden gedeeltelijk vernield door een brand in 1577 en in 1596 verwoestten de Geuzen de reeds herstelde gebouwen. De monniken vluchtten en zochten een onderkomen in de Boeveriestraat in Brugge.
Pas in 1632 keerden ze terug naar hun abdij. In 1796, tijdens de Franse Revolutie, werd de abdij opgeheven, de bezittingen verkocht en de gebouwen afgebroken; enkel de 16e-eeuwse toren bleef over. Deze staat er, na een grondige restauratiebeurt, nog steeds en is geïntegreerd in de huidige parochiekerk. De voormalige gronden van de abdij werden als nationaal goed verkocht in 1798 aan Jacques De L’Espée en Emmanuel-Louis van Outryve d’Ydewalle. Verschillende eigenaars van het eigendom volgden elkaar op. In 1858 kreeg Petrus Albertus Andreas Gilliods het goed van zijn vader Juan Riego Gilliods. Daarna kwam het in handen van monseigneur Boone, huisprelaat van de paus, econoom van het Engels seminarie en kanunnik van de Sint-Salvatorsparochie. Via Josephus Herreboudt en opnieuw Boone kwam het uiteindelijk terecht in de handen van Felix Durein. Hij kocht in 1896 de zogenaamde Villa der Abdij, gelegen langs de voormalige Schoolstraat (nu Koning Leopold III-laan).
De oprichting van het Sint-Camillusgesticht
Durein verhuurde de gewezen abdij op het einde van de 19de eeuw aan graaf Waldbott von Bassenheim, die echter al gauw terugkeerde naar zijn kasteel in Beieren. Na hem werd het verhuurd aan de Engelse familie Barham en aan ingenieur Spingael. Later namen de Dames de la Sainte-Union, enkele verbannen kloosterzusters uit het Franse Douai, hun intrek in de abdij.
Vanaf 26 februari 1919 huurde kanunnik Camillus Delaere (1860-1936), deken van Ieper, de oude abdij. In 1920 werd in een van de voormalige abdijgebouwen een weeshuis opgericht, onder de naam Sint-Camillus. Het gesticht kwam er onder impuls van Camille Delaere en was vooral bestemd voor oorlogswezen uit de Eerste Wereldoorlog.
Delaere haalde zijn mosterd bij de zusters Paulinen, een orde uit Kortrijk. Deze zusters hadden reeds ervaring met weeshuizen in Wisques-Saint-Omer in Frankrijk (voor meisjes). Het weeshuis in Wisques-Saint-Omer telde zeven zusters en 22 weeskinderen en werd opgericht in april 1915, nadat enkele zusters gevlucht waren uit Sint-Juliaan. Delaere, op dat moment pastoor in Ieper, werd er aalmoezenier en haalde nog tijdens de oorlog kinderen van de straat. Hij probeerde om steun en financiële hulp los te weken voor zijn weeskinderen. Zo werden de tehuizen bezocht door tal van personaliteiten, waaronder koningin Elisabeth en prinses Marie José.
Op vraag van Delaere vestigden de zusters zich in het Sint-Camillusgesticht in Sint-Andries. Op 20 juli 1919 kwamen soeur Paula en acht oudere meisjes naar hier om de villa op te knappen. Delaere liet een nieuw, groter gebouw optrekken met klassen, een eetzaal, een werkzaal, een washuis, een slaapzaal en een kapel. Op 30 maart 1920, paasdag, hielp het Amerikaanse Rode Kruis met de verhuis. Pastoor Delaere zelf bleef nog een tijd werkzaam in Ieper, maar hij kwam het tehuis vaak bezoeken.
Bouw en inrichting van het Sint-Camillusgesticht
Het domein van het Sint-Camillusgesticht was ca. 2 ha. groot en onderhoud van de gronden was nodig. Als omheining kwam er een muur in betonplaten, als hoofdingang een nieuwe groene poort. De dreef naar het gebouw was zowat 100 m lang. Juist voor het hoofdgebouw bevond zich een terras en een prieeltje, waar de zusters tijdens hun vrije tijd konden zitten. In het oude gebouw lagen de kamers van Delaere, maar ook het zogenaamde slot: de eetzaal, de woonkamer en enkele slaapkamers van de zusters. De zusters sliepen immers elk een maand in het slot en een maand in de slaapzaal bij de kinderen. In het slot was er ook een soort verpleegpost. Beneden was er een grote spreekkamer, een spreekkamer van de zusters en een naaikamer. In het nieuwere gebouw was er een vestiaire en een feestzaal .
Aan de noordzijde van het gebouw, bij het kleine poortje aan de kerk, was er een kleine spreekkamer, een klas van de eerste graad, een werkzaal en een linnenkamer, met daarboven de kapel en de sacristie. Aan de westkant waren er twee klassen van de tweede en de derde graad, de refter, het washuis en het strijkhuis, met daarboven nog drie gemeenschappelijke slaapzalen, de kleedkamer en badkamers.
Aan de achterzijde van de oude abdij was een grote keuken en een ruimte voor de overste, moeder Godelieve, alsook een bergplaats en de toiletten.
Tussen de gebouwen lag een grote speelplaats in baksteen, met in het midden drie grote notelaren. Op de vensterbanken rondom de speelplaats stonden tal van bloemen. Bij slecht weer werd er gespeeld in de feestzaal.
De veranderingen in Sint-Camillus tijdens het interbellum
Tussen de twee wereldoorlogen werden er Hongaarse meisjes opgenomen in Sint-Camillus, na de Tweede Wereldoorlog kwamen er Joden en Polen. Ook andere kinderen uit arme of kroostrijke gezinnen werden soms aanvaard. Nog later vingen de zusters kinderen op van boeren of kleine middenstanders. Kinderen uit Sint-Andries zelf waren er weinig. De enkelen die er waren, mochten in het weekend naar huis. De kinderen die bleven, mochten soms bezoek ontvangen. De oorlogswezen en de kinderen die geplaatst werden, mochten blijven tot ze 18 jaar waren.
In 1933 waren er zowat 100 kinderen, die verdeeld werden over drie klassen, later vier. Enkele leken werden aangesteld om les te geven, zoals juffrouw Flavie Van Eeno, juffrouw Van Roey en juffrouw Ampe.
Omdat het oorspronkelijke gebouw, daterend uit 1632, snel uit zijn voegen barstte, werd er in 1925 gestart met een eerste uitbreiding. Stichter Camille Delaere vestigde zich in de nabijheid van het gesticht, zodra hij met emeritaat ging in 1928. In 1935 vierde Papaatje zijn gouden priesterjubileum.
Tijdens zijn emeritaat kocht Delaere nog een stuk grond op van het kerkhof. Er werden plannen gemaakt voor een nieuw gebouw voor de vierdegraadsklassen en een keuken, een kelder en een slaapkamer met chambrettes voor de oudere meisjes. Ook extra bergplaatsen werden voorzien, alsook een nieuw huisje voor de tuinman Benjamin De Quecker, die werd opgevolgd door Kamiel Van Eeghem. De broers Jacobus uit Sint-Andries voerden de bouwwerken uit. Op 18 december 1936 overleed Camillus Delaere; hij werd begraven bij de muur van het gesticht. In de Sint-Maartenskerk in Ieper werd een marmeren gedenkplaat aangebracht om de kanunnik te herdenken. De Deken Delaerestraat in Ieper verwijst eveneens naar de priester.
Het Sint-Camillusgesticht tijdens de Tweede Wereldoorlog
De zorg van het gesticht kwam nu in handen van E.H. De Cuyper. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam Leopold III samen met zijn Generale Staf naar Sint-Camillus. Toen de koning capituleerde, stuurden de zusters de kinderen naar huis, in de mate dat ze daar terechtkonden. Voor de achtergebleven kinderen was vooral voeding een probleem. Boeren en bekenden werden aangemaand eten te voorzien, maar het was een moeilijke periode voor iedereen.
Naast de oorspronkelijke wezenopvang kwam er in 1943 een nieuwe afdeling: een kolonie voor zwakke of ondervoede kinderen. Extra lesgevend personeel werd aangeworven. In 1944 kreeg Sint-Camillus een nieuwe naam: Zonnehuis Sint-Camillus. Vooral juffrouw Vossen en mijnheer Pierpont ijverden hiervoor.
Het einde van Sint-Camillus
Op 11 januari 1949 werd Zonnehuis Sint-Camillus officieel erkend en gesubsidieerd door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. In 1950 werden de oude klassen echter afgekeurd door de schoolinspectie. Aan het gebouw voor de vierde graad werden twee klassen en een slaapzaal toegevoegd. Van 1953 tot 1959 was moeder Aimée overste en directrice. Moeder Godelieve ging op rust en vierde begin 1957 haar gouden jubileum. Kort nadien, op 11 mei 1957, overleed ze. Zij werd, net als vier andere zusters, heel dicht begraven bij de muur van Sint-Camillus. In 1959 werden de gebouwen van de kinderkolonie afgekeurd door het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn. Omdat het domein zich in het centrum van Sint-Andries bevond en het dus goed gelegen was, zocht men een alternatief.
Het ontstaan van het rustoord Regina Coeli
Omdat de opvattingen over gestichten veranderden, stelde de bisschop van Brugge, Emiel-Jozef De Smedt, voor om een nieuw tehuis te bouwen voor priesters op rust en andere bejaarden. De bouwwerken onder leiding van architect De Creus werden uitgevoerd in 1960 door aannemer A. Leliaert uit Ruddervoorde. In de tuin ontdekte men tijdens die bouwwerken een oude ijskelder, een van de weinigen die bewaard gebleven is. Dergelijke ijskelders werden gebouwd in hoven, kastelen en abdijen om voedsel fris te kunnen bewaren tijdens de zomermaanden.
Het nieuwe rustoord langs de koning Leopold III-laan kreeg de naam Regina Coeli (Koningin van de Hemel). Op 7 september 1963 werd het plechtig ingewijd door Vital Vangheluwe, vicaris-generaal van het bisdom Brugge. Op dat ogenblik werd het toevertrouwd aan de zusters van H. Vincentius a Paulo uit Kortemark. Zuster M. -Regina Brys leidde het rustoord aanvankelijk. Karel Devos, pastoor-emeritus van de parochie, werd er benoemd tot aalmoezenier.
































