In Sint-Juliaan (gemeente Langemark-Poelkapelle) staat de statige Steenakkermolen.
Door zijn uitstekende (letterlijk en figuurlijk) ligging op de westelijke uitloper van de heuvelkam van ’s Graventafel, is hij van op ruime afstand zichtbaar.
Wanneer het gevlucht (het wiekenkruis) zijn rondjes afmaalt, lijkt het wel of de molen ons persoonlijk tot een bezoek wil uitnodigen.
Een molen in werking is inderdaad een bezienswaardigheid geworden.
Er bestaan twee belangrijke types windmolens: de stenen windmolen en de houten standaardmolen. In West-Vlaanderen wordt dit laatste type meestal staakmolen genoemd. De Steenakkermolen behoort tot de familie van de staakmolens.
Vlaanderen ligt aan de bakermat van de windmolengeschiedenis. Hoogstwaarschijnlijk heeft de windmolen vanuit onze streken de rest van de wereld veroverd.
Reeds eind twaalfde eeuw zijn er geschreven teksten waarin molenrechten vermeld staan.
Zo is er de akte van graaf Filips van de Elzas die in 1183 het alleenrecht van molenbezit aan de abdij van Sint-Winoksbergen (Wormhout in Frans-Vlaanderen) schenkt.
In 1197 krijgen de Benedictinessen van Ieper de toelating van graaf Boudewijn IX van Constantinopel om een windmolen te bezitten in de Nonnebossen te Zonnebeke.
Vanaf de dertiende eeuw rezen de windmolens overal als paddenstoelen uit de grond.
De Steenakkermolen
Op het einde van de veertiende eeuw bouwde Pieter Cobbe uit Hooghe Zieken (Sint-Jan bij Ieper) op de huidige standplaats de eerste Steenakkermolen.
Het toponymisch woordenboek van Karel de Flou geeft als eerste vermelding : “In Langhemaerc,…oostwaerd vanden straetkine dat strect ten steen ackere meulne waerd.” (1439 Rente S.P. Ypre, f.39)
De kadastrale leggers en de bijhorende registers van de gebieden van Wijnendale en Cleven (17de eeuw) gebruiken de Steenakkermolen herhaaldelijk als oriëntatiepunt om de diverse percelen te situeren.
Van de vóóroorlogse molenaars en/of eigenaars kon volgende lijst opgesteld worden:
-1700 Pauwels Vulstecke (eigenaar) Joannes Duytschave (molenaar)
-1776 Gerardus Verfaillie
-1843 Victor Baelen
-1847 Joseph Ignaas Baelen
-1853 Gebroeders Baelen Pieter Baelen (eigenaar)
-1854 Martinus Engel Albertus Deman, gehuwd met Marie Therese Catharina Lornez
-1864 Franciscus Xaverius Bailleul, gehuwd met Millenert
-1869 Joannes Baptist Vandeputte, gehuwd met Lucie Pelagie Morent; Bailleul blijft molenaar
-1899 Karel Lodewijk Vandeputte, gehuwd met Carette
Een molen in werking vereist een voortdurende voorzichtigheid.
In september 1894 verongelukte een jongen uit de buurt op de Steenakkermolen. Zijn hoofd raakte er verpletterd tussen de tandwielen toen de molenaar beneden aan het werk was.
De Eerste Wereldoorlog:
De Steenakkermolen die eeuwenlang de winden trotseerde, ging ten onder in de Eerste Wereldoorlog.
Op 21 oktober 1914 begon ‘De eerste slag om Ieper’ waarbij de Britse, Franse en Duitse troepen hun stellingen innamen.
De molen lag vlak in de frontlijn. Door zijn hoogteligging bood de molen uitstekende observatiemogelijkheden. Nauwelijks een week later was het afgelopen met de Steenakkermolen. In de strijd om het bezit ervan, ging hij helemaal in de vlammen op.
De eerste gevechten rond de molen werden door Wilhelm Schreinen beschreven in ‘Der Tod von Ypern’.
Sedertdien kreeg de Steenakkermolen haar lugubere tweede naam ‘Dodenmolen’.
Op 22 april 1915 barstte ‘De tweede slag bij Ieper’ los.
Tijdens deze slag gebruikten de Duitse troepen, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, chemische wapens (chloorgas) in oorlogsvoering.
De Canadese troepen leverden, aanvankelijk te Sint-Juliaan en later in de omgeving van de ruïnes van de Steenakkermolen, moedig weerstand na de eerste ogenblikken van vertwijfelde geallieerde verwarring.
Aan deze slag herinneren het ‘Canadees monument’ in de molenomgeving, de ‘Vredeseiken’ in het dorp en het Kitchener’s Wood-monument in de Wijngaardstraat.
De molen wordt in de eerste twee slagen herhaaldelijk vermeld.
Na de gasaanvallen is er blijkbaar niets meer van over.
Alhoewel er tijdens ‘De derde slag bij Ieper’ in de zomer van 1917 nog veel zwaardere gevechten worden geleverd, komt hij nooit meer ter sprake.
De nieuwe Steenakkermolen:
Pas in januari 1920 (!) kwamen de eerste dorpelingen naar het totaal verwoeste Sint-Juliaan terug. In 10 jaar tijd herrees het dorp uit de woestenij. In 1923 bracht Jules Lievens de Kruisbergmolen uit Pittem over ter vervanging van de verdwenen Steenakkermolen.
Voor de geschiedenis van de huidige molen als gebouw dienen we dus een kijkje te nemen in Pittem.
In 1789 kreeg de Ruiseleedse molenmaker Pieter Hoste opdracht van molenaar Lodewijk van Poucke om de Kruisbergmolen te bouwen. Het bouwjaar 1790 staat vermeld op het klauwijzer van het steenkoppel onder het voorwiel.
Molenaar van Poucke kon nauwelijks van zijn eigendom genieten want hij stierf nog geen twee jaar later. Zijn weduwe kon de hypotheek niet aflossen en moest de molen verkopen.
Op 25 jaar tijd kwamen er vijf molenaars totdat Sebastiaan Goethals in 1817 het bedrijf overnam.
In 1855 kwam Karel van Brabant er malen, vermoedelijk tot 1895. Aan molenaar van Brabant herinnert de inscriptie in de zware middenlijst naast de trap naar de bovenste zolder. Boven zijn naam staat het bouwjaar 1790 gebeiteld. De kinderen van Brabant verlieten de molen in 1923.
Daarna werd hij afgebroken om naar Sint-Juliaan overgebracht te worden.
Molenmaker Lievens verrichtte zelf het transport van de afgebroken Kruisbergmolen.
Daarvoor gebruikte hij een wagen met twee paarden.
De roeden werden vervoerd onderaan de driewielkar waarvan het voorwiel verwijderd was.
Lievens moest verscheidene keren heen en weer om alle molenonderdelen ter bestemming te krijgen.
Eens ter plaatse werd alles weer gemonteerd. Lievens maalde er tot in 1929.
Nieuwe molenaars:
Aan de heropgebouwde molen is de molenaarsnaam Vercoutere onlosmakelijk verbonden.
Clement Vercoutere stamde uit een molenaarsgeslacht uit Wingene.
Vanaf de 17de eeuw werden verscheidene molens door de familie Vercoutere bemalen.
Clement Vercoutere had er de Pijpemolen in huur. Toen de eigenaarszoon de molen wenste te bemalen, moest Vercoutere naar een andere molen uitzien. Veel keus was er niet.
Zo belandde de molenaar met zijn twee zoons en zijn dochter op de Steenakkermolen te Sint-Juliaan. Daar pachtte hij de molen, het molenhuis en de bijhorende landerijen.
De jongste zoon Gaston was toen 19 jaar en leerde er de muldersstiel van zijn vader. Vaak moesten ze tot een heel stuk in de nacht malen. Ook ’s zondags moest soms gemalen worden om door het vele werk te raken, vooral als de molen tijdens de week door gebrek aan wind had stilgelegen.
In de stormnacht van 14 november 1940 was de molen bijna verloren. De molen had het hard te verduren maar hield toch stand. ’s Morgens was hij op zijn teerlingen verschoven en stond hij scheef. De trap en de staart hadden net kunnen beletten dat de molen van de teerlingen was geblazen.
Vader Clement stond elke dag, tot aan zijn overlijden op 81-jarige leeftijd in 1943, op de molen. Als rasechte molenaar keek hij elke morgen opnieuw waar de wind zat.
De geschiedenis herhaalde zich gelukkig niet tijdens de tweede wereldoorlog. Eén keer schoten de Duitsers gewoon voor hun plezier op de draaiende molen. Verder waren er geen problemen.
Moderne tijden braken aan, maar molenaar Gaston voelde geen behoefte aan verandering en modernisering. Slechts als er geen wind zat, gebruikte hij het steenkoppel in de maalderij naast het woonhuis. Dit steenkoppel werd aangedreven door een traagdraaiende scheepsmotor.
Geleidelijk verviel de molen door het gebrekkig onderhoud aan het staande werk door de eigenaar. Door de voortdurende aftakeling van de molen, diende molenaar-pachter Vercoutere in 1975 noodgedwongen het malen stop te zetten. Hij verliet zijn geliefde molen en overleed in 1988 te Menen.
Een nieuwe eigenaar:
Het verval van de molen verliep nog veel sneller na het stopzetten van de maalactiviteiten. In maart 1978 kocht de provincie West-Vlaanderen de molen.
De molen werd in 1982 voorlopig gestut om omwaaien ter voorkomen, dit in afwachting van een opknapbeurt. Vijf jaar later werden de molenvoet en de trap hersteld, waardoor de molen weer zonder ‘krukken’ stond.
In 1992 werd de restauratie door de mensen van de N.V. Bouwonderneming Verstraete uit Rumbeke ten gronde aangepakt. Bij de restauratie werden alle molenonderdelen die nog in goede staat waren, herbruikt. Zo bleven toen onder andere de staak, de steenbalk, de middenlijsten en nog een aantal verticale balken geheel of gedeeltelijk bewaard.
In zijn geheel bekeken, konden we echter spreken van een nieuwe molen met gebruik van een aantal oude stukken.
Enkele decennia later, was de molen terug in verval. Er kwam opnieuw een grondige renovatie, de vroeger gespaarde en herbruikte balken moesten grotendeels vervangen worden.
Méér info vind je op deze oude webpagina (1997) uit het ‘archief’: De Steenakkermolen
En ook hier: Molenecho’s